ECLI:NL:RVS:2025:1031

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
202407113/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies aan appellant HBO-ICT door examencommissie Hogeschool van Amsterdam

In deze zaak heeft de examencommissie van de opleiding HBO-ICT aan de appellant, die in het studiejaar 2022/23 is begonnen met de bacheloropleiding aan de Hogeschool van Amsterdam, een bindend negatief studieadvies gegeven op 16 juli 2024. De appellant had in zijn eerste studiejaar slechts 19 studiepunten behaald. Op 17 juli 2023 werd de beslissing over het bindend studieadvies opgeschort vanwege persoonlijke omstandigheden van de appellant. De appellant zou een positief studieadvies ontvangen als hij aan het eind van het tweede jaar alle 60 studiepunten uit de propedeutische fase zou behalen. Echter, aan het eind van het studiejaar 2023/24 had hij slechts 54 studiepunten behaald, wat leidde tot het negatieve advies. De appellant heeft hiertegen administratief beroep ingesteld, maar het college van beroep voor de examens verklaarde dit beroep ongegrond. De appellant voert aan dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder medische klachten, hem belemmerden in zijn studievoortgang. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 januari 2025. De Afdeling oordeelt dat de examencommissie terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet geschikt is voor de opleiding, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden. De Afdeling concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de medische klachten de studieresultaten volledig hebben beïnvloed. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202407113/1/A2.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 16 juli 2024 heeft de examencommissie van de opleiding HBO-ICT (hierna: de examencommissie) aan [appellant] een bindend negatief studieadvies gegeven.
Bij beslissing van 14 oktober 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 23 januari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. van Heel, advocaat in Leiden, en het college, vertegenwoordigd door drs. A. Robertus en mr. M.P.I. van Leeuwen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is in het studiejaar 2022/23 begonnen met de bacheloropleiding ICT aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij heeft in zijn eerste studiejaar 19 studiepunten behaald. Op 17 juli 2023 heeft de examencommissie de beslissing over het geven van een bindend studieadvies opgeschort, omdat de geschiktheid van [appellant] voor de opleiding vanwege zijn persoonlijke omstandigheden nog niet kon worden beoordeeld. [appellant] zou een positief studieadvies ontvangen als hij aan het eind van het tweede jaar alle 60 studiepunten uit de propedeutische fase zou hebben behaald.
2.       In het studiejaar 2023/24 is het curriculum van de propedeuse gewijzigd. Na conversie van de behaalde resultaten heeft [appellant] aan het eind van het studiejaar 2023/24 in totaal 54 studiepunten van de propedeuse behaald. Omdat hij hiermee niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor een positief studieadvies, heeft de examencommissie [appellant] een negatief bindend studieadvies gegeven. Tegen deze beslissing heeft [appellant] administratief beroep ingesteld. Het college heeft dat beroep ongegrond verklaard.
Beroep van [appellant]
3.       [appellant] is het niet eens met de beslissing van het college en voert aan dat er nog steeds persoonlijke omstandigheden zijn waardoor hij niet heeft kunnen voldoen aan de studievoortgangsnorm. [appellant] heeft in het verleden een TIA gehad en ervaart daarvan tot op heden medische klachten, waaronder ‘eye floaters’ en ‘hersenmist’. Deze klachten waren voornamelijk aanwezig vanaf blok 3 van het studiejaar 2023/24. Hierdoor heeft hij bijvoorbeeld het propedeutische vak ‘HBO-ICT 3-Cyber Security’ niet kunnen halen. De hersenmist zorgde voor vergeetachtigheid, verwarring en concentratieproblemen en de eye floaters voor problemen met het lezen van de opgaven bij de toets, waardoor hij soms stukken tekst verleerd las of verkeerd interpreteerde. [appellant] stelt dat hij, mede vanwege een nieuwe medische aanpak, zichzelf in staat acht om zich weer volledig op zijn studie te concentreren en dat hij om die reden geschikt is om de opleiding te volgen.
Standpunt college
4.       Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de medische klachten en de studievoortgang. [appellant] kampt al gedurende lange tijd met deze medische klachten en heeft desondanks de eerste twee blokken van het studiejaar wel behaald. Ook heeft [appellant] in een eerder gesprek aangegeven dat hij zijn propedeuse niet heeft behaald omdat de samenwerking met zijn groep niet goed ging. Bovendien heeft [appellant] meerdere extra herkansingen gekregen, maar is hij er desondanks niet in geslaagd om de benodigde studiepunten voor de propedeuse te behalen. Dat, zoals [appellant] stelt, juist de medische klachten ervoor hebben gezorgd dat [appellant] het propedeutische vak ‘HBO-ICT 3-Cyber Security’ niet heeft gehaald, klopt niet. In de herkansing in blok 4 heeft [appellant] dit vak alsnog met voldoende resultaat afgerond, aldus het college.
Beoordeling van de beroepsgronden
5.       Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] niet heeft voldaan aan de studievoortgangsnorm. Ook is niet in geschil dat [appellant] tijdens het studiejaar 2023/24 te maken heeft gehad met belemmerende persoonlijke omstandigheden. In geschil is of het college, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van [appellant], de examencommissie terecht is gevolgd in het standpunt dat [appellant] niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding. De Afdeling beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij zal hierna toelichten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.1.    Ter onderbouwing van zijn persoonlijke omstandigheden heeft [appellant] twee brieven van zijn neuroloog van 28 mei en 4 december 2024 overgelegd. Uit deze brieven blijkt dat [appellant] neurologische klachten heeft, maar dat hiervoor nog geen verklaring is gevonden en er meer onderzoeken nodig zijn. In de brief van 28 mei 2024 staat dat [appellant] al tien jaar bekend is met deze klachten. Het college heeft de brief van 28 mei 2024 en het advies van de studentendecaan naar aanleiding van die brief meegenomen in de besluitvorming.
De studentendecaan heeft in zijn advies naar voren gebracht dat [appellant] in de eerste helft van het studiejaar heeft laten zien dat hij, ondanks de constante aanwezigheid van zijn neurologische klachten, in staat is om zijn vakken met een positief resultaat af te ronden. Zelfs na meerdere extra herkansingen is [appellant] er echter niet in geslaagd om de laatste twee vakken van zijn propedeuse te halen. Hierdoor bestaat het vermoeden dat de achterblijvende studieresultaten niet (volledig) te wijten zijn aan de medische problematiek. Daarbij komt dat [appellant] in een gesprek ook heeft aangegeven dat het niet behalen van zijn propedeuse komt door de slechte samenwerking met zijn groepje. Gelet hierop is het volgens de studentendecaan niet aannemelijk dat er een causaal verband bestaat tussen de medische omstandigheden en het niet behalen van de propedeuse in het studiejaar 2023/24.
5.2.    De Afdeling ziet in wat [appellant] naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de examencommissie dit advies niet had mogen meenemen in haar besluitvorming. De in beroep overgelegde brief van 4 december 2024 maakt dit niet anders. Hoewel de Afdeling uit deze brief en uit wat op de zitting naar voren is gebracht begrijpt dat [appellant] verschillende neurologische klachten heeft, waarvan hij al geruime tijd hinder ondervindt, bestaat onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de onvoldoende studieresultaten (volledig) toe te rekenen zijn aan deze persoonlijke omstandigheden. [appellant] heeft zijn standpunt dat hij juist bij de vakken in blok 3 en 4 veel last heeft gehad van zijn medische klachten niet met stukken onderbouwd. Bovendien heeft hij voor de laatste twee vakken van zijn propedeuse in totaal zes toetskansen gehad, onder andere in blok 2. Uit de resultaten van deze toetskansen blijkt dat [appellant] voor deze vakken consequent lage scores behaalt en dat hier geen stijgende lijn in zit. Hierdoor heeft de examencommissie zich op het standpunt kunnen stellen dat er gerede twijfels zijn over de geschiktheid van [appellant] voor de opleiding, omdat het met name deze theoretische vakken zijn waar hij veel moeite mee heeft. De examencommissie had ook daarom niet hoeven af te zien van het negatief bindend studieadvies.
5.3.    Het betoog slaagt niet.
6.       Op de zitting bij de Afdeling heeft het college nog opgemerkt dat de tweejarige associate degree Cyber Security van de Hogeschool Amsterdam op dit moment waarschijnlijk beter bij [appellant] past. Als hij deze opleiding behaalt, dan kan hij, als hij wil, alsnog doorstromen naar de bacheloropleiding ICT. Omdat hij dan voldoende ontwikkeling heeft doorgemaakt, heeft het college toegezegd dat het negatief bindend studieadvies hem dan niet meer wordt tegengeworpen. Deze route leidt slechts tot een half jaar studievertraging.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
1064