ECLI:NL:RVS:2025:1064
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de Raad van State op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 10 januari 2025 geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel die op 25 november 2024 aan de vreemdeling was opgelegd, onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond voor zover het de tenuitvoerlegging van de maatregel betrof, en de minister werd opgedragen om de vreemdeling schadeloos te stellen. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het JCS (Justitieel Centrum voor Vreemdelingen) op het moment van de grensdetentie van de vreemdeling geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie meer was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verwierp de argumenten van de vreemdeling en oordeelde dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt de juridische kaders rondom vrijheidsontneming in het vreemdelingenrecht en de verantwoordelijkheden van de minister van Asiel en Migratie. De Raad van State verwijst in haar overwegingen naar eerdere uitspraken om haar oordeel te onderbouwen.