ECLI:NL:RVS:2025:1065
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2025. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel die op 26 december 2024 aan de vreemdeling was opgelegd, onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond voor zover het de tenuitvoerlegging van de maatregel betrof, en ongegrond voor het overige. De minister werd opgedragen om de vreemdeling schadeloos te stellen.
De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft de minister betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de detentieomstandigheden niet voldeden aan de eisen van de Opvangrichtlijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de minister gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had aangetoond dat de detentie onrechtmatig was, en dat er geen beroepsgronden waren die de rechtbank niet had besproken.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.