ECLI:NL:RVS:2025:1135

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
202400749/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herziening en terugvordering kinderopvangtoeslag 2019

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 januari 2024, waarin het beroep van [appellante] tegen de besluiten van de Dienst Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Dienst Toeslagen had op 3 mei 2021 de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2019 herzien en vastgesteld op € 25.220,00, en daarnaast een bedrag van € 8.049,00 teruggevorderd wegens te veel betaalde voorschotten. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen op goede gronden handelde, omdat het aantal werkelijk afgenomen uren kinderopvang afweek van het aantal uren waarop het voorschot was gebaseerd. In hoger beroep herhaalt [appellante] grotendeels de argumenten die eerder zijn aangevoerd, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Afdeling stelt vast dat de Dienst Toeslagen voldoende inzicht heeft gegeven in de berekening van de terugvordering en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot matiging van het teruggevorderde bedrag. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

202400749/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 4 januari 2024 in zaak nr. 21/3074 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2021 heeft de Dienst Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor [appellante] over het jaar 2019 herzien en definitief vastgesteld op € 25.220,00. Daarnaast zijn de te veel betaalde voorschotten teruggevorderd, in totaal een bedrag van € 8.049,00.
Bij besluit van 16 september 2021 heeft de Dienst Toeslagen het door  [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 januari 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 februari 2025, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gmachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Bij besluit van 27 december 2018 heeft de Dienst Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2019 voor [appellante] vastgesteld op € 34.040,00. Bij besluit van 21 november 2019 heeft de dienst het voorschot herzien naar € 33.084,00. Op 3 mei 2021 heeft de dienst de kinderopvangtoeslag over 2019 definitief vastgesteld op € 25.220,00 en € 8.049,00 van [appellante] teruggevorderd. Volgens de Dienst Toeslagen heeft [appellante] te veel voorschot ontvangen, omdat het aantal werkelijk afgenomen uren kinderopvang over 2019 afwijkt van het aantal uren kinderopvang waarmee het voorschot is berekend.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de Dienst Toeslagen op goede gronden het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over het jaar 2019 definitief heeft vastgesteld op € 25.220,00 en gelet daarop ook terecht een bedrag van € 8.049,00 heeft teruggevorderd.
Hogerberoepsgronden en beoordeling daarvan
Vaststelling
3.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd over de vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2019 zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank in de onder rechtsoverweging 6.1 e.v. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Terugvordering
4.       [appellante] betoogt in hoger beroep voor het eerst dat de Dienst Toeslagen niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de terugvordering is berekend. De dienst had een geaggregeerde berekening moeten overleggen.
4.1.    De Afdeling overweegt dat de Dienst Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2019 heeft vastgesteld op basis van door [appellante] overgelegde gegevens. Zij heeft namelijk aan de dienst doorgegeven hoeveel uur zij verwacht gebruik te maken van kinderopvang. Het besluit van 16 september 2021 bevat een opsomming van deze gegevens. Deze uren heeft de Dienst Toeslagen vergeleken met de door Kinderopvang Friesland gefactureerde uren. In het in eerste aanleg ingediende verweerschrift is door de dienst per maand weergegeven hoeveel uren Kinderopvang Friesland per kind heeft gefactureerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de Dienst Toeslagen hiermee voldoende inzichtelijk gemaakt van welke gegevens is uitgegaan bij de berekening van de kinderopvang 2019 en de terugvordering.
Het betoog slaagt niet.
5.       [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Dienst Toeslagen aanleiding had moeten zien van de terugvordering af te zien of het teruggevorderde bedrag te matigen. De hoogte van de terugvordering staat niet in verhouding tot haar jaarlijkse inkomen van € 40.000,00.
5.1.    De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen (hierna: het Verzamelbesluit) van 17 april 2020 (Stcrt. 2020, 22720) beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Dit Verzamelbesluit is daarna een aantal keer geactualiseerd, voor zover van belang voor het laatst op 1 juli 2022 (Stcrt. 2022, 17645). In het Verzamelbesluit is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake als de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die, op zichzelf of in samenhang, wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging toch aanleiding bestaan de terugvordering te matigen.
Verder is in het Verzamelbesluit vermeld dat de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbenden die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een betalingsregeling.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628), kunnen naast de in het Verzamelbesluit genoemde omstandigheden die kunnen leiden tot matiging van de terugvordering, ook andere omstandigheden aanleiding voor matiging zijn.
5.2.    De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat de Dienst Toeslagen een bedrag van € 8.049,00 van [appellante] heeft mogen terugvorderen. De Dienst Toeslagen heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat in het geval van [appellante] geen sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het werkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang waarmee het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend. Er zijn daarnaast geen aanvullende omstandigheden aanwezig die op zichzelf of in samenhang zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven de terugvordering te matigen. Zoals hiervoor vermeld zijn financiële omstandigheden van de belanghebbende in beginsel geen aanleiding om van terugvordering af te zien of deze te matigen. Reden hiervoor is dat de belanghebbende de Dienst Toeslagen kan verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling te treffen, waarna de dienst aan de hand van haar financiële gegevens nagaat wat de betalingscapaciteit is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
1033