202402968/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: [appellante]), in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [zoon], wonend in Schiedam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2024 in zaak nr. 23/4369 in het geding tussen:
[appellante]
en
Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2022 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] namens haar zoon, geboren op [geboortedatum] 2015, om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2023 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. De CSG kent uit het schadefonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2. Op 23 februari 2022 heeft [appellante] namens haar minderjarige zoon bij de CSG een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend. Zij heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat haar zoon op 31 december 2021 getuige is geweest van een schietpartij, waarbij zijn vader een schotwond in de linkerarm heeft opgelopen.
3. Volgens de CSG heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat haar zoon getuige is geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Hiervoor zijn onvoldoende objectieve aanwijzingen, waardoor de aanleiding, toedracht en omstandigheden niet duidelijk zijn.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar zoon getuige is geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De enkele verklaring van haar zoon tegenover het crisisteam van Veilig Thuis is daarvoor onvoldoende, omdat op basis van het strafrechtelijk onderzoek niet aannemelijk is geworden wat er is gebeurd en of haar zoon hiervan getuige is geweest. De verklaringen van alle betrokkenen zijn wisselend en komen ten opzichte van elkaar niet overeen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat slechts bestaat uit een algemene verwijzing, slaagt volgens de rechtbank niet.
5. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4 tot en met 7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan toe dat het door [appellante] in hoger beroep overgelegde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 november 2022 geen ander licht werpt op de zaak. In dat rapport is, voor zover hier van belang, vermeld dat haar zoon naar eigen zeggen getuige van het schietincident is geweest. De enkele verklaring van de betrokkene over wat er is gebeurd, is echter, volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4420, onder 5.3) niet voldoende om die verklaring aannemelijk te achten. 6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
452