202207305/1/R2.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten,
2. [appellant sub 2], wonend in Bemelen, gemeente Eijsden-Margraten,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 oktober 2022 in zaak nr. 21/786 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2020 heeft het college aan Akerdael B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de bedrijfswoning op het perceel Oude Akerstraat 51 in Bemelen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 januari 2021 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2021 vernietigd en het college opgedragen om binnen 12 weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft daarop een zienswijze gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2024, waar het college, per videoverbinding vertegenwoordigd door mr. J. Reijnders, en [appellant sub 2] zijn verschenen. Voorts is daar Akerdael B.V., vertegenwoordigd door [partij], bijgestaan door mr. S.F. Knoop, advocaat in Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op
25 mei 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór
1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. De aanvraag om een omgevingsvergunning van Akerdael B.V., die is gedateerd op 11 mei 2020, ziet op het renoveren en verbouwen van een bestaande schuur ter uitbreiding van de bedrijfswoning op het perceel. De bestaande schuur ligt direct tegen de bestaande bedrijfswoning aan. De aanvraag is blijkens het besluit van 19 januari 2021 gedaan ter legalisatie van een verbouwing die al is uitgevoerd. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk, zoals genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
3. Uit de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen blijkt dat in de schuur op de begane grond een keuken, een zitgedeelte en een kantoor worden gerealiseerd. Op de verdieping zijn volgens de tekeningen onder meer drie slaapkamers met dakramen en twee badkamers voorzien. De uitbreiding van de bedrijfswoning is blijkens de bouwtekeningen op de begane grond door middel van een deur in het zitgedeelte verbonden met de keuken van de bestaande bedrijfswoning. Op de verdieping is er blijkens de tekeningen een verbinding door een deur in een slaapkamer van de verbouwde schuur, die toegang geeft tot een slaapkamer in de bestaande bedrijfswoning.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft bij haar oordeel verwezen naar een aan deze procedure voorafgegane procedure.
Aan de aanvraag van 25 mei 2020 is een aanvraag van Akerdael B.V. van 20 maart 2017 voorafgegaan die diende ter legalisatie van hetzelfde bouwplan. De aanvraag is ook destijds gedaan voor het renoveren/verbouwen van de bestaande schuur. Die aanvraag heeft geleid tot een uitspraak van de rechtbank van 19 december 2019. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Bemelen", omdat volgens artikel 12, lid A, van de planregels, gelezen in verbinding met artikel 12, lid C, slechts één bedrijfswoning op het perceel is toegestaan. Het bouwplan is daarmee in strijd, omdat niet wordt voldaan aan de omschrijving van het begrip "bedrijfswoning" in artikel 1.10 van de planregels. Volgens die omschrijving mag de bedrijfswoning namelijk slechts dienen voor de huisvesting van een persoon en diens gezin, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk c.q. gewenst is, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming. De bedrijfswoning mag dus niet dienen voor de (tijdelijke) huisvesting van derden, niet-gezinsleden, in verband met de bedrijfsvoering. Uit informatie die mondeling door de aanvraagster ter zitting was gegeven, bleek dat de uitbreiding wel voor dat doel bedoeld was.
Bij het oordeel dat het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd was, heeft de rechtbank in de uitspraak van 19 december 2019 in aanmerking genomen dat onder meer is voorzien in een keuken, een kantoor en een vergaderruimte op de begane grond en in drie slaapkamers en twee badkamers op de verdieping. Daarnaast heeft zij geconstateerd dat het gastenverblijf slechts door een deur in de vergaderruimte is verbonden met het bestaande hoofdgebouwgedeelte. Dat, in combinatie met de verklaring van vergunninghoudster ter zitting dat in de bedrijfswoning slaapplaatsen voor medewerkers waren voorzien ten behoeve van hun al dan niet tijdelijke huisvesting in verband met de bedrijfsvoering, maakte naar het oordeel van de rechtbank in die zaak dat de bedrijfswoning, inclusief het te bouwen gastenverblijf, wordt en zal worden gebruikt in strijd met de bestemming.
5. De rechtbank heeft in de nu aan de orde zijnde procedure geoordeeld dat, mede in verband met het voorgaande, het college nader onderzoek had moeten doen naar het beoogde gebruik in verband met de aanvraag. Zij heeft de door de aanvraagster bij de huidige aanvraag naar voren gebrachte omstandigheden onvoldoende geacht om de destijds ontstane onzekerheid over het beoogde gebruik weg te nemen. Daarbij heeft zij mede van belang geacht dat aan de huidige aanvraag dezelfde bouwtekening ten grondslag ligt als aan de vorige aanvraag, die tot de uitspraak van 19 december 2019 heeft geleid.
De gronden van het hoger beroep van het college
- Het beoogde gebruik
6. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het het beoogde gebruik van het gebouw bij de beoordeling van de nieuwe aanvraag onvoldoende heeft onderzocht. Het wijst daarbij op de toelichting over het voorgenomen gebruik, die de aanvraagster in het aanvraagformulier en ook nadien, in een persoonlijk gesprek heeft gegeven. Zij heeft daarin verklaard dat zij niet meer van plan is de uitbreiding van de bedrijfswoning te gebruiken voor de al dan niet tijdelijke huisvesting van medewerkers, maar dat zij de uitbreiding conform het bestemmingsplan zal gebruiken voor zichzelf als bedrijfsvoerder en voor het eigen gezin.
Daarnaast is er volgens het college naar aanleiding van de aanvraag een aantal malen in de Basisregistratie Personen gecontroleerd of er extra personen op het adres waren ingeschreven. Dat was niet het geval. Ook is fysiek op het adres gecontroleerd of de verbouwde schuur niet voor de huisvesting van derden werd gebruikt. Ook dat bleek niet het geval.
Het college stelt dat het zich er zo voldoende van heeft vergewist dat het beoogde gebruik van het gebouw in overeenstemming is met het toegestane gebruik volgens het bestemmingsplan en dat het de vergunning dus terecht heeft verleend.
6.1. Akerdael B.V. heeft bij de huidige aanvraag van 25 mei 2020 in het aanvraagformulier vermeld dat het project ‘de renovatie van de bestaande schuur ter uitbreiding van de bedrijfswoning’ betreft. Zij heeft in het aanvraagformulier verder vermeld: "De bedrijfswoning wordt gebruikt conform bestemmingsplan en dient ter huisvesting van de bedrijfsvoerder en zijn/haar gezin. Derden die niet tot het gezin behoren, worden niet gehuisvest. Er worden geen derden voor commerciële doeleinden gehuisvest." Niet in geschil is verder dat het college naar aanleiding van de aanvraag de inschrijvingen in de Basisregistratie Personen heeft gecontroleerd en ook fysiek op het perceel heeft gecontroleerd en daarbij geen strijdig gebruik heeft waargenomen.
Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat het college, nu de aanvraag in deze zin is gewijzigd en het college het hiervoor besproken onderzoek heeft gedaan, de omgevingsvergunning voor het verbouwen van de schuur ten behoeve van de uitbreiding van de bedrijfswoning heeft kunnen verlenen. Daarbij is van belang dat Akerdael B.V. zich in de aanvraag van 25 mei 2020, in tegenstelling tot in de aanvraag van 20 maart 2017, expliciet op het standpunt heeft gesteld dat deze aanvraag uitsluitend ziet op het gebruik voor bewoning door het eigen gezin van de bedrijfsvoerder, ofwel op gebruik dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het college kan daarom, nu het de vergunning op grond van deze aanvraag en de informatie daarin heeft verleend, handhavend optreden tegen ander, van het bestemmingsplan afwijkende gebruik van de verbouwde schuur.
Hoewel het oordeel van de rechtbank gelet op de voorgeschiedenis in deze zaak begrijpelijk is, is de Afdeling op grond van het voorgaande dus van oordeel dat de aanvraag van 25 mei 2020 kon worden ingewilligd. Daarbij is ook van belang dat het college naar het oordeel van de Afdeling voldoende onderzoek heeft gedaan om de stelling van aanvraagster over het voorgenomen gebruik in het aanvraagformulier te verifiëren. Het college mocht ook, zoals het heeft gedaan, de omstandigheid dat blijkens de bij de aanvraag behorende tekeningen zowel op de verdieping als op de begane grond een doorgang door middel van een deur aanwezig is tussen het oorspronkelijke deel van de bedrijfswoning en de uitbreiding, een nadere aanwijzing achten voor de stelling van aanvraagster dat de uitbreiding van de bedrijfswoning conform het bestemmingsplan voor het eigen gezin zal worden gebruikt.
Daarbij wordt herhaald dat als feitelijk mocht blijken dat de verbouwde schuur toch voor andere, met het bestemmingsplan strijdige doelen wordt gebruikt, belanghebbenden een verzoek om handhaving kunnen doen en op het college in beginsel de plicht rust om daar handhavend tegen op te treden.
Het betoog slaagt.
7. Omdat de hiervoor besproken beroepsgrond slaagt, komt de Afdeling niet toe aan bespreking van de overige hoger beroepsgronden van het college.
Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
8. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] gaat over het dictum van de uitspraak van de rechtbank. [appellant sub 2] betoogt dat het college ten onrechte de opdracht heeft gekregen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Volgens hem kan de aangevraagde omgevingsvergunning voor dit bouwplan hoe dan ook niet verleend worden.
Omdat het hoger beroep van het college slaagt, zal de uitspraak van de rechtbank worden vernietigd. Om die reden komt de Afdeling ook niet toe aan een inhoudelijke bespreking van het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2].
Conclusie over het hoger beroep van het college
9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank door [appellant sub 2] ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 oktober 2022 in zaak nr. 21/786;
III. verklaart het door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bolleboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
641
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…).
Bestemmingsplan "Bemelen"
Artikel 1 Begripsomschrijving.
1.10 Bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, dienende ter huisvesting van een persoon (en diens gezin), wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk c.q. gewenst is, gelet op het feitelijke gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de daaraan gegeven bestemming;
Artikel 12, Lid C:
Op de tot "agrarische bedrijfsdoeleinden" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
• gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in de aanhef genoemde gebruik;
• één bedrijfswoning per bouwperceel, tenzij anders aangeduid op de plankaart.