ECLI:NL:RVS:2025:1212

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
202403952/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag inzake de leeftijdsvaststelling van een Eritrese vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, over de leeftijd van een Eritrese vreemdeling die asiel heeft aangevraagd. De vreemdeling heeft op 6 november 2020 een asielaanvraag ingediend en stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2003. De minister heeft de aanvraag ingewilligd, maar twijfelt aan de juistheid van de opgegeven geboortedatum, omdat de vreemdeling eerder in Italië geregistreerd is met andere geboortedata. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de leeftijdsregistratie in Italië en heeft zelf de geboortedatum vastgesteld op [geboortedatum 1] 2003. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, stellende dat hij wel degelijk mag uitgaan van de Italiaanse registratie en dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat zijn geboortedatum onjuist is.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling zijn geboortedatum niet aannemelijk heeft gemaakt. De Afdeling oordeelt dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de vreemdeling niet heeft aangetoond dat de Italiaanse registratie onbetrouwbaar is. De uitspraken van de rechtbank worden vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202403952/1/V2.
Datum uitspraak: 21 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 2 februari 2024, en haar einduitspraak van 29 mei 2024, in zaak nr. NL23.22455, in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een nieuw besluit genomen op een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, voor zover dat betrekking heeft op de leeftijdsvaststelling.
Bij tussenuitspraak van 2 februari 2024 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een aan dat besluit klevend gebrek te herstellen.
Bij besluit van 20 februari 2024 heeft de staatssecretaris het besluit van 10 juli 2023 aangevuld.
Bij uitspraak van 29 mei 2024 heeft de rechtbank het tegen deze besluiten door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 juli 2023, aangevuld bij besluit van 20 februari 2024, vernietigd voor zover dat gaat over de geboortedatum van de vreemdeling en zelf de geboortedatum van de vreemdeling vastgesteld op [geboortedatum 1] 2003.
Tegen deze uitspraken heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.G. Smouter, advocaat in Arnhem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Waar gaat deze uitspraak over?
1.       De vreemdeling heeft de Eritrese nationaliteit. Hij heeft op 6 november 2020 een asielaanvraag ingediend en stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2003. De minister heeft de asielaanvraag ingewilligd, maar hij gelooft de gestelde geboortedatum, en daarmee dat de vreemdeling minderjarig was ten tijde van de aanvraag, niet. De vreemdeling is eerder in Italië geregistreerd met de geboortedata [geboortedatum] 1999 en [geboortedatum] 2001. De minister gaat uit van [geboortedatum] 1999, omdat de Italiaanse autoriteiten aan hem te kennen hebben gegeven dat zij die datum als leidend beschouwen. Deze uitspraak gaat over het antwoord op de vraag van welke geboortedatum de minister mag uitgaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank hierover?
2.       De minister heeft de asielaanvraag eerder ingewilligd bij besluit van 24 januari 2022. De rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, heeft dat besluit bij uitspraak van 5 december 2022, in zaak nr. NL.22.2820, vernietigd voor zover dat gaat over de geboortedatum van de vreemdeling. De minister moest namelijk van de rechtbank nader onderzoek doen bij de Italiaanse autoriteiten naar de leeftijdsregistratie. De minister heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld en hij heeft dat onderzoek verricht door vragen te stellen aan die autoriteiten over de leeftijdsregistratie. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft de minister het besluit van 10 juli 2023 genomen.
2.1.    In de tussenuitspraak van 2 februari 2024 heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om opnieuw vragen te stellen aan de Italiaanse autoriteiten over de leeftijdsregistratie. Volgens de rechtbank is namelijk nog steeds onduidelijk hoe de leeftijdsregistratie in Italië is gegaan. De minister heeft van die gelegenheid gebruikgemaakt en bij e-mail van 13 februari 2024 hebben de Italiaanse autoriteiten op de vragen van de minister gereageerd.
2.2.    In de einduitspraak van 29 mei 2024 heeft de rechtbank in de kern overwogen dat de minister nog steeds niet zonder meer mag uitgaan van de juistheid van de leeftijdsregistratie in Italië, omdat niet is gebleken dat de leeftijd zorgvuldig is geregistreerd. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat volgens de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten de verklaringen van de vreemdeling leidend zijn geweest voor de registratie, dat er geen leeftijdsonderzoek is verricht en dat er geen rapport is opgesteld van het gehoor in Italië. Daarnaast heeft de rechtbank in haar oordeel betrokken dat de Italiaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat er een tolk in de taal van de vreemdeling aanwezig was. Met dit enkele antwoord blijft het volgens de rechtbank echter onduidelijk in welke taal de tolk precies tolkte, gezien het feit dat de vreemdeling Tigrinya spreekt en de vreemdeling tijdens het aanmeldgehoor in Nederland al heeft verklaard dat er in Italië een Arabische tolk aanwezig was en dat hij de taal niet verstond. Gelet hierop kon de vreemdeling de leeftijdsregistratie in Italië volgens de rechtbank niet goed controleren.
2.3.    De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door de geboortedatum van de vreemdeling vast te stellen op [geboortedatum 1] 2003, zoals die volgt uit de door de vreemdeling overgelegde kopie van zijn doopakte. Dat heeft de rechtbank gedaan, omdat de minister de Italiaanse autoriteiten meerdere keren heeft bevraagd waarna steeds summiere antwoorden volgden. Daarom had het volgens de rechtbank geen zin meer om opnieuw vragen te stellen. Daarbij is vervolgonderzoek naar de leeftijd wegens tijdsverloop niet meer mogelijk, aldus de rechtbank.
Wat heeft de minister hiertegen aangevoerd en wat is het oordeel van de Afdeling daarover?
3.       De minister richt zijn twee grieven tegen deze overwegingen van de rechtbank. Hij betoogt dat hij vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel wel mag uitgaan van de leeftijdsregistratie in Italië en dat het niet aan hem en de rechtbank is om de registratie in Italië te onderwerpen aan een geldigheidsbeoordeling. Ook betoogt hij dat hij voldoende onderzoek heeft gedaan naar de leeftijdsregistratie in Italië en dat de vreemdeling tijdens zijn verblijf in Italië de mogelijkheid had om de gestelde onjuiste leeftijdsregistratie aan te kaarten. Daarnaast betoogt de minister dat de Italiaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat er een tolk in de taal van de vreemdeling aanwezig was en dat dit antwoord voldoende is voor de conclusie dat de vreemdeling in een voor hem begrijpelijke taal is geïnformeerd over de leeftijdsregistratie. Tot slot betoogt de minister dat hij niet uitgaat van de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum als vermeld op de door de vreemdeling overgelegde kopie van zijn doopakte. De vreemdeling had tijdens de Dublinprocedure verklaard dat hij op geboortedatum 2] 2003 is geboren, terwijl dat volgens de doopakte zijn doopdatum is, en wijzigde die verklaring pas naar [geboortedatum 1] 2003 nadat hij de kopie van zijn doopakte had overgelegd. Daarbij wijst de minister erop dat overige documenten over de geboortedatum ontbreken.
3.1.    In de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.9 tot en met 7.3, heeft de Afdeling geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is bij registratie van de leeftijd een vreemdeling in een andere lidstaat. Dit betekent niet, zo staat in die uitspraak, dat geen gewicht toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De leeftijd van een vreemdeling zal namelijk moeten worden beoordeeld met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. De minister moet daarbij uitgaan van het vermoeden dat een vreemdeling minderjarig is, als een vreemdeling dat stelt en daarover twijfel bestaat. Het is dan aan de minister om dat vermoeden te ontzenuwen. Daarbij zal de minister steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal hij alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn.
3.2.    De Afdeling is, gelet op dit beoordelingskader, van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling zijn geboortedatum [geboortedatum 1] 2003 niet aannemelijk heeft gemaakt. De Afdeling zal dat hieronder toelichten.
3.3.    De vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag een geboortedatum van [geboortedatum 2] 2003 ten grondslag gelegd en daarvan uitgaande was hij toen minderjarig. Het is vervolgens aan de minister om dit te ontzenuwen. De minister twijfelt aan zijn minderjarigheid door de leeftijdsregistraties in Italië. De vreemdeling staat in Italië namelijk geregistreerd met een geboortedatum van [geboortedatum] 1999 ten tijde van de illegale inreis en met een afwijkende naam en geboortedatum van [geboortedatum] 2001 ten tijde van de identificatie. Uit navraag bij de Italiaanse autoriteiten is gebleken dat aan deze registraties geen documenten ten grondslag liggen, maar dat ze berusten op eigen verklaringen, dat de vreemdeling met een tolk in zijn eigen taal is gehoord en dat hij de mogelijkheid had om gegevens aan te passen, maar hiervan geen gebruik heeft gemaakt.
De minister betoogt, gelet op de hiervoor vermelde uitspraak van 9 oktober 2024, allereerst tevergeefs dat hij alleen al vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van de leeftijdsregistratie in Italië. Hoewel de rechtbank verder terecht heeft geconstateerd dat de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten summier waren, dat onduidelijk is gebleven in welke taal de tolk precies sprak en dus of de vreemdeling de tolk wel steeds goed verstond en dat er geen verslag van het gehoor is opgemaakt waarbij de vreemdeling zijn geboortedatum kon controleren, is dat in dit geval onvoldoende om de leeftijdsregistratie geheel als onbetrouwbaar terzijde te schuiven en van de door de vreemdeling gestelde leeftijd uit te gaan. De vreemdeling heeft namelijk tijdens zijn eerste aanmeldgehoor verklaard dat hij de Arabische tolk ten tijde van de inreis in Italië niet verstond, terwijl hij ook aangaf te weten dat de tolk had ingevuld dat hij 17 jaar oud was. Bij het tweede aanmeldgehoor heeft hij juist weer verklaard dat hij destijds tegen de Italiaanse autoriteiten heeft gezegd dat hij in 2003 is geboren en 17 jaar oud was, maar dat de tolk [geboortedatum] 1999 had opgeschreven. Deze antwoorden impliceren dat de vreemdeling, ondanks mogelijke vertaalproblemen, wist onder welke leeftijd hij in Italië was geregistreerd. Zoals de minister terecht heeft tegengeworpen, is niet gebleken dat de vreemdeling heeft geprobeerd de gegevens te laten aanpassen, terwijl, gelet op de reactie van de Italiaanse autoriteiten, hij hiertoe wel mogelijkheden had. Daarbij komt dat, afgaande op de nu gestelde geboortedatum, de vreemdeling ten tijde van de inreis in Italië pas 16 jaar oud was en dus niet de door hem destijds opgegeven leeftijd van 17 jaar had. Verder heeft de vreemdeling op een later moment in Italië, in het kader van de identificatie, een andere geboortedatum opgegeven, die ook afwijkt van de nu gestelde geboortedatum. De minister mocht daarom waarde toekennen aan de leeftijdsregistraties in Italië en hij heeft hiermee dan ook het vermoeden van minderjarigheid ontzenuwd.
3.4.       De vreemdeling heeft zijn minderjarigheid niet alleen gesteld, maar hij heeft ook een kopie van zijn doopakte overgelegd, waarin staat dat hij op [geboortedatum 1] 2003 is geboren. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de minister niet de waarde aan de inhoud van die kopie hoeven hechten die de vreemdeling daaraan gehecht had willen zien. De minister heeft de vreemdeling namelijk wel mogen tegenwerpen dat hij zijn verklaring, dat hij op [geboortedatum 2] 2003 is geboren, pas herstelde naar [geboortedatum 1] 2003 nadat hij de kopie van zijn doopakte aan de minister had overgelegd. Hoewel de vreemdeling heeft verklaard dat hij later pas van zijn ouders heeft begrepen dat hij op [geboortedatum 2] 2003 is gedoopt in plaats van geboren, zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft de minister die verklaring niet hoeven volgen. De minister heeft zich hierover op het standpunt mogen stellen dat hij van de vreemdeling mag verwachten dat hij in het belang van zijn asielaanvraag goed is nagegaan wat zijn leeftijd is, vooral omdat zijn leeftijd volgens hem niet goed zou zijn geregistreerd in Italië. Daarom heeft de minister zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat de vreemdeling, anders dan de rechtbank heeft overwogen, zijn gestelde geboortedatum niet alsnog met de overgelegde kopie van de doopakte aannemelijk heeft gemaakt.
3.5.    Gelet op al het voorgaande betoogt de minister dan ook terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling zijn geboortedatum [geboortedatum 1] 2003 niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft het besluit daarom ten onrechte vernietigd. Zij mocht dus ook niet zelf in de zaak voorzien door de geboortedatum van de vreemdeling vast te stellen op [geboortedatum 1] 2003.
3.6.    De grieven slagen.
Wat zijn de gevolgen van dit oordeel?
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraken van de rechtbank worden vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 2 februari 2024 en 29 mei 2024 in zaak nr. NL23.22455;
III.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025
992