ECLI:NL:RVS:2025:1216

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
202501203/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 19 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 november 2023 niet in behandeling werd genomen. De rechtbank had op 19 februari 2025 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogde de vreemdeling dat de lange duur van de procedure een schending van het recht op een eerlijk proces opleverde, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Raad van State oordeelde echter dat de totale procedure niet langer dan vier jaar had geduurd en dat de redelijke termijn niet was overschreden. De grieven van de vreemdeling werden ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202501203/1/V3.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 19 februari 2025 in zaak nr. NL23.35909 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 19 februari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.W.J.L. Loonen, advocaat in Sittard, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling betoogt in zijn vierde grief tevergeefs dat de lange duur van zijn procedure een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM oplevert. Het uitgangspunt voor de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden is de duur van de totale procedure. De tijd die gemoeid is geweest met het afwachten van een prejudiciële procedure wordt buiten beschouwing gelaten. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, onder 3.7.1. en verder. Omdat de totale procedure in dit geval niet langer dan vier jaar heeft geduurd, is de redelijke termijn niet overschreden.
1.1.    De grief slaagt niet.
2.       Wat de vreemdeling in zijn eerste drie grieven heeft aangevoerd leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Trappen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
985