202501489/2/A3.
Datum uitspraak: 27 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend in Tilburg,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 maart 2025 in zaken nrs. 25/481 en 25/482 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de burgemeester van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2024 heeft de burgemeester een last onder bestuursdwang opgelegd strekkende tot sluiting van de woning aan de [locatie] in Tilburg met ingang van 22 augustus 2024 voor de duur van één maand.
Bij besluit van 24 december 2024 heeft de burgemeester het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2025 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft een nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 20 maart 2025, waar [verzoekster], vergezeld door [persoon], bijgestaan door mr. B. Çiçek, advocaat in Breda, en de burgemeester van Tilburg, vertegenwoordigd door B. van den Broek en mr. Z. Tugran-Mucuk, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. [verzoekster] woont in de woning aan de [locatie] in Tilburg, die zij huurt van een woningcorporatie. Op 3 juli 2023 is een van haar kinderen door de politie in de woning aangehouden als verdachte in een opsporingsonderzoek naar een criminele organisatie met een drugsbezorgservice in Tilburg en omstreken. Daarbij zijn in de woning onder andere 88 gripzakjes met in totaal 108,46 gram cocaïne en € 16.300,00 aan bankbiljetten aangetroffen. Hierop heeft de burgemeester besloten de woning voor de duur van één maand te sluiten. Het bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van [verzoekster] ongegrond verklaard en het verzoek om een schorsende maatregel is afgewezen. Op 11 maart 2025 is de sluiting van de woning geëffectueerd. Sindsdien logeert zij bij familieleden.
Verzoek
3. [verzoekster] verzoekt de voorzieningenrechter om de sluiting van de woning te schorsen totdat op het hoger beroep is beslist.
4. In deze zaak speelt de vraag of de sluiting van de woning noodzakelijk en evenwichtig is. Deze rechtsvraag leent zich niet voor een beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure, maar zal in de bodemprocedure moeten worden beantwoord. Daarom zal de voorzieningenrechter de vraag of vooruitlopend op de finale beoordeling van het hoger beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
5. [verzoekster] heeft verzocht om schorsing van de woningsluiting omdat het dakloos zijn veel stress en onzekerheid meebrengt in een voor haar zeer emotionele periode. Bovendien is de woningcorporatie een procedure gestart om de huurovereenkomst van [verzoekster] te ontbinden, waardoor zij structureel dakloos zal worden. De gevolgen van de sluiting zijn daarmee volgens [verzoekster] disproportioneel.
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit verzoek, na afweging van de betrokken belangen af te wijzen. De voorzieningenrechter weegt zeker mee dat de sluiting voor [verzoekster] zwaar is. Op de zitting is besproken dat [verzoekster] rouwt om haar overleden zoon, en dat zij momenteel afwisselend bij een van haar dochters verblijft. Dat is geen ideale situatie, omdat haar dochters klein behuisd zijn en kinderen hebben. De voorzieningenrechter overweegt dat [verzoekster] ten tijde van de zitting wel een dak boven haar hoofd had en dat de sluiting niet meer zo heel lang zal duren. Tegenover het belang van [verzoekster] staat het belang dat de burgemeester met de sluiting behartigt, namelijk handhaving van de Opiumwet. De burgemeester wil met de sluiting een signaal afgeven dat tegen drugs wordt opgetreden. Het belang van de burgemeester weegt in deze voorlopige voorzieningenprocedure zwaarder dan het belang van [verzoekster]. Omdat de sluiting van de woning reeds is geëffectueerd en gebleken is dat [verzoekster] tijdens de sluiting tijdelijke logeeradressen heeft, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat dit ook voor de resterende duur van de sluiting het geval zal zijn. Bij deze afweging neemt de voorzieningenrechter verder, zonder daarbij vooruit te lopen op het oordeel van de Afdeling in de bodemzaak, het volgende in aanmerking. De burgemeester heeft aangevoerd dat de woning werd gebruikt door een criminele organisatie en zich bevindt in een voor drugscriminaliteit kwetsbare omgeving. Ook is het volgens de burgemeester aannemelijk dat de activiteiten van de criminele organisatie die de drugsbezorgservice exploiteerde, niet zijn beëindigd. Als de woning niet zou zijn gesloten, zou de woning nog steeds gebruikt kunnen worden voor de drugsbezorgservice. Anders dan [verzoekster] meent, kan een schorsing van de sluiting de ontbinding van de huurovereenkomst niet voorkomen. Aan het ontbindingsverzoek ligt de vondst van de drugs in de woning ten grondslag en niet de sluiting van de woning door de burgemeester. Ook al zou de burgemeester niet tot sluiting overgaan, dan blijft staan dat de woningcorporatie al voor de beslissing op bezwaar een ontbindingsprocedure is gestart.
Conclusie
7. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Van Deventer-Lustberg
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025
1105