202501354/2/A3.
Datum uitspraak: 31 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
de bewaarder van het kadaster en de openbare registers, gevestigd in Apeldoorn,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 januari 2025 in zaak nr. 23/902 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend in Eindhoven,
en
de bewaarder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2022 heeft de bewaarder een verzoek van [wederpartij] om herstel op grond van artikel 7t van de Kadasterwet, afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2023 heeft de bewaarder het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2025 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 februari 2023 vernietigd en bepaald dat de bewaarder een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de bewaarder hoger beroep ingesteld.
Ook heeft de bewaarder de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 20 maart 2025, waar de bewaarder, vertegenwoordigd door mr. P.A.M. Schamp, bijgestaan door mr. L.F. Miltenburg, advocaat in Arnhem, en [wederpartij], bijgestaan door mr. R.V. Lie-A-Lien, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting [partij A] en [partij B], vertegenwoordigd door mr. G. Willemsen, rechtsbijstandverlener in Tilburg, als derdebelanghebbenden, verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. [wederpartij] is eigenaar van perceel STRIJP sectie C nummer 5757. In 2016 zijn een deel van de grenzen van het perceel aangewezen. Hierbij waren zowel de projectontwikkelaar die het perceel heeft geleverd, als [wederpartij] niet aanwezig. In 2018 is de kadastrale noordoostgrens van het perceel ingemeten. In 2019 zijn de grens en de grootte van het perceel definitief vastgesteld. Daartegen heeft [wederpartij] bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is in eerste instantie ongegrond verklaard. Nadien heeft [wederpartij] een verzoek tot herstel van gegevens, als bedoeld in artikel 7t van de Kadasterwet, ingediend. Bij besluit van 31 augustus 2022 heeft de bewaarder dat verzoek afgewezen. Het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar heeft de bewaarder ongegrond verklaard. Daarna heeft de bewaarder het bezwaar uit 2019 tegen de inmeting opnieuw behandeld. Daarbij is gebleken dat destijds door partijen het midden van het raster, met aan weerzijden een beukenhaag, als grens is aangewezen. Deze grens is evenwel niet als kadastrale grens ingemeten. De bewaarder heeft daarom geconcludeerd dat de kadastrale grens niet is vastgelegd conform de aanwijs van partijen. Het bezwaar is daarom alsnog gegrond verklaard en de bewaarder heeft de grens in de Basisregistratie Kadaster hersteld, zodat deze in overeenstemming is met de aanwijs.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 9 februari 2023 gegrond verklaard. Volgens de rechtbank volgt uit Afdelingsjurisprudentie dat bij een verzoek op grond van artikel 7t van de Kadasterwet ook moet worden beoordeeld of de landmeter een misslag heeft begaan bij de inmeting van de grens van de percelen 5757, 5758 en 5959 overeenkomstig de aanwijs van 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grens tussen de percelen 5757, 5758 en 5759 in de tekening bij de tervisielegging ontwerpbesluit van 19 april 2016 is weergegeven als een rechte lijn. Op de tekening behorend bij het relaas van bevindingen nr. 1442 is evenwel te zien dat die grens een knik bevat. De rechtbank overweegt dat het midden van het raster eensluidend als grens is aangewezen. Nu vaststaat dat de landmeter op 1 augustus 2016 niet overeenkomstig de aanwijs de grens tussen de percelen 5757, 5758 en 5759 heeft ingemeten, heeft hij bij deze inmeting een misslag begaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bewaarder artikel 7t van de Kadasterwet onjuist toegepast. De bewaarder moet daarom een nieuw besluit nemen op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar.
Verzoek
4. De bewaarder verzoekt de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat hij geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank tot zes weken na de uitspraak op het hoger beroep.
5. Gelet op artikel 6:16 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, heeft de wetgever ervoor gekozen om geen schorsende werking toe te kennen aan het instellen van hoger beroep. Het uitgangspunt is dus dat de bewaarder, ook al heeft hij hoger beroep ingesteld, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit moet nemen. Het is ook in het belang van een efficiënte en finale geschilbeslechting dat de bewaarder een nieuw besluit neemt, omdat een nieuw besluit met toepassing van
artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, in het kader van het hoger beroep kan worden beoordeeld. Als de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand blijft, komt aan het nieuwe besluit de grondslag te ontvallen en zal die worden vernietigd.
6. De motivering van het verzoek om een voorlopige voorziening geeft geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij neemt de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking. De bewaarder heeft op de zitting toegelicht dat de uitspraak van de rechtbank in overstemming is met jurisprudentie van de Afdeling. Hij is het echter niet eens is met de uitleg die de Afdeling in die rechtspraak aan artikel 7t van de Kadasterwet heeft gegeven. De voorzieningenrechter ziet daarin geen reden om geen nieuw besluit te hoeven nemen. Het nieuwe besluit op bezwaar is bovendien een volledige heroverweging. Hierbij moet worden betrokken dat de bewaarder de grens reeds overeenkomstig de aanwijs in het kadaster heeft aangepast in een rechte lijn, zoals volgt uit het relaas van bevindingen nr. 1527. Omdat tegen die aanpassing ook een bezwaarprocedure loopt, acht de voorzieningenrechter het in het belang van een efficiënte en finale geschilbeslechting dat de bewaarder parallel aan die andere procedure ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank ook een nieuw besluit op bezwaar in deze procedure neemt.
7. De bewaarder heeft nog geen nieuw besluit genomen, terwijl de termijn die de rechtbank daarvoor heeft gesteld inmiddels is overschreden. De bewaarder moet dus alsnog zo snel mogelijk met inachtneming van de rechtbankuitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] nemen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat dit besluit binnen zes weken vanaf heden wordt genomen en bekend gemaakt.
Conclusie
8. Het verzoek wordt afgewezen.
9. De bewaarder moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt de bewaarder van het kadaster en de openbare registers tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Van Deventer-Lustberg
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025
1105