ECLI:NL:RVS:2025:1377

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
202500877/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende verblijfsrecht en ongewenstverklaring

Op 31 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de minister van Asiel en Migratie een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 15 januari 2025 het beroep van een vreemdeling gegrond had verklaard. De vreemdeling was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 september 2021 ongewenst verklaard, omdat zij geen verblijfsrecht meer had als gemeenschapsonderdaan in Nederland. Het bezwaar dat de vreemdeling tegen deze beslissing had ingediend, werd op 20 december 2022 door de staatssecretaris opnieuw ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter overwoog dat de minister binnen negentien weken na de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen. Aangezien er een uitspraak op het hoger beroep van de minister werd verwacht voordat deze termijn verstrijkt, en er geen andere spoedeisende omstandigheden waren gesteld, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De minister werd tevens veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 907,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van de termijnen in het bestuursrecht en de noodzaak voor de minister om tijdig te handelen in het kader van het gemaakte bezwaar. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de vreemdeling en de minister tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat er op dat moment geen spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorziening.

Uitspraak

202500877/2/V2.
Datum uitspraak: 31 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 15 januari 2025 in zaak nr. NL23.1028 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en haar ongewenst verklaard.
Bij besluit van 20 december 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Mede gelet op artikel 76, eerste lid, van de Vw 2000, moet de minister binnen negentien weken na de dag van verzending van de uitspraak van 15 januari 2025 een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen. Omdat voor afloop van die termijn een uitspraak op het hoger beroep wordt verwacht en de minister geen andere spoedeisende omstandigheden heeft gesteld, is er op dit moment geen spoedeisend belang dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Willems
voorzieningenrechter
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025
936