ECLI:NL:RVS:2025:1403
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking bedrijfsparkeervergunning in Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2023. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij het ging om de intrekking van een bedrijfsparkeervergunning door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De intrekking vond plaats op basis van de Parkeerverordening 2013, die voorschrijft dat er in het stadsdeel Nieuw-West 2b geen parkeervergunningen mogen worden verstrekt. De rechtbank oordeelde dat het college destijds mogelijk foutief de parkeervergunning had verleend en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was. Tijdens de mondelinge uitspraak op 26 maart 2025 bevestigde de Afdeling de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het college de parkeervergunning mocht intrekken, omdat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden van de Parkeerverordening. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de hardheidsclausule was toegepast, aangezien dit alleen in schrijnende gevallen gebeurt. De Afdeling begreep de nadelen die [appellant] ondervond van de intrekking, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om het besluit van het college als onevenwichtig te beschouwen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de rechtbank uitspraak werd bevestigd. Tevens werd bepaald dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.