202303377/1/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 april 2023 in zaak nr. 21/3609 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Klimaat en Groene Groei; hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2021 heeft de minister aan [appellant] een planschadevergoeding van € 11.600,- toegekend, exclusief wettelijke rente en deskundigenkosten.
Bij besluit van 29 juni 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2023 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2021 vernietigd voor zover de minister het verzoek om vergoeding van de deskundigenkosten heeft afgewezen, zelf in de zaak voorziend bepaald dat de minister aanvullend € 1.579,49 aan deskundigenkosten vergoedt en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Teeuwsen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. Wammes, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie] in Etten (hierna: de woning). Hij heeft de minister verzocht om een vergoeding van de planschade die hij stelt te hebben geleden door de inwerkingtreding van het rijksinpassingsplan "Doetinchem - Voorst 380 kV". Dit rijksinpassingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe 380 kiloVolt hoogspanningsverbinding over een lengte van ongeveer 57 kilometer tussen Doetinchem en Wesel in Duitsland.
2. De minister heeft een overeenkomst met TenneT gesloten op grond waarvan TenneT eventueel uit te keren planschadevergoedingen voor haar rekening neemt.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 is de Wro ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
4. De door [appellant] aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Bestreden besluitvorming en aangevallen uitspraak
5. De minister heeft naar aanleiding van de aanvraag Gloudemans om advies gevraagd. Gloudemans heeft in haar advies van 9 december 2020 uiteengezet dat de afstand tussen de perceelsgrens van de woning en de strook voor hoogspanningsmasten en -verbindingen circa 80 meter bedraagt. De realisatie van hoogspanningsmasten en -verbindingen leidt volgens Gloudemans tot een verminderde situeringswaarde van de woning, onder meer door visuele hinder en horizonvervuiling en doordat er onder bepaalde weersomstandigheden beperkt geluid waarneembaar kan zijn. Volgens Gloudemans is [appellant] als gevolg van het rijksinpassingsplan in een planologisch nadeliger positie komen te verkeren en is de inbreuk op het woongenot als middelzwaar te kwalificeren. Gloudemans heeft de waarde van de woning voorafgaand aan de planologische wijziging op € 420.000,- getaxeerd. De waarde van de woning na de planologische wijziging is € 400.000,- volgens Gloudemans. Dit betekent dat de planschade € 20.000,- bedraagt. Aangezien er geen aanleiding bestaat om een hoger normaal maatschappelijk risico aanwezig te achten dan het wettelijk minimumforfait van 2%, is de planschade die voor vergoeding in aanmerking komt € 11.600,-, aldus Gloudemans.
6. De minister heeft dit advies aan het besluit van 21 januari 2021, zoals gehandhaafd bij besluit van 29 juni 2021, ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep gegrond verklaard, omdat de minister ten onrechte heeft geweigerd de kosten te vergoeden die [appellant] heeft gemaakt voor de contra-expertise van Landraad die hij bij zijn zienswijze naar aanleiding van het conceptadvies van Gloudemans heeft gevoegd. De rechtbank heeft het besluit van 29 juni 2021 op dit punt vernietigd en, zelf in de zaak voorziend, de minister alsnog veroordeeld tot vergoeding van deze kosten.
Hoger beroep
7. [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat Gloudemans bij de planvergelijking niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het rijksinpassingsplan biedt. Onder verwijzing naar de memo’s van Landraad van 9 september 2020 en 5 mei 2021 stelt [appellant] in dit kader dat het planologisch mogelijk is de verbindingen van de masten te verwisselen, waardoor mogelijk sprake is van wijziging van de magneetveldzone(s) ten opzichte van zijn woning. Dat heeft invloed op de gezondheid, waardoor de woning minder waard is geworden.
7.1. Daargelaten dat nergens uit blijkt dat een wisseling van de verbindingen van de masten leidt tot een wijziging van de locatie van de magneetveldzone en dat de regels van het rijksinpassingsplan eraan in de weg staan dat een magneetveldzone over een gevoelige bestemming, zoals een woning, komt te liggen, geldt dat Gloudemans gemotiveerd en met juistheid uiteen heeft gezet dat beweerdelijke gezondheidsrisico’s als gevolg van hoogspanningsverbindingen niet als een planschadefactor kunnen worden geduid. Dit betekent dat het betoog niet kan leiden tot het daarmee beoogde doel. Het betoog slaagt niet.
8. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de omvang van de door hem geleden planschade groter is dan is berekend door Gloudemans. Gloudemans heeft de waarde van de woning na de planologische wijziging ten onrechte niet teruggerekend naar de peildatum. Uitgaande van de indexatiecijfers, had dit volgens de berekening van Landraad geleid tot een schadebedrag van € 38.603,-, aldus [appellant].
8.1. De Afdeling stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de waarde van de woning voorafgaand aan de planologische wijziging € 420.000,- bedroeg. [appellant] heeft verder aangegeven zich erin te kunnen vinden dat Gloudemans voor de waarde van de woning na de planologische wijziging aansluiting heeft gezocht bij de WOZ-waarde van de woning van € 400.000,-, zoals vastgesteld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tussen partijen is op dit punt alleen in geschil of de woning die waarde ook had op de planschadepeildatum.
8.2. Het rijksinpassingsplan is op 20 juni 2015 in werking getreden. Dit betekent dat de peildatum voor planschade 20 juni 2015 is. De WOZ-waarde van € 400.000,-, waar Gloudemans bij is aangesloten voor de waarde van de woning na de planologische wijziging, heeft een andere (fiscale) peildatum, namelijk 1 januari 2017. Gelet op dit verschil in peildatum had het op de weg van Gloudemans gelegen om ofwel de (WOZ-)waarde van de woning op 1 januari 2017 terug te rekenen of anderszins te vertalen naar de waarde van de woning op de planschadepeildatum ofwel inzichtelijk te maken waarom dit niet nodig zou zijn. Gloudemans heeft dit ten onrechte niet gedaan.
Het betoog slaagt.
Definitieve beslechting van het geschil
9. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil zal de Afdeling het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb opdragen het hiervoor onder 8.2 geconstateerde gebrek in het besluit van 29 juni 2021 binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak te herstellen.
10. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de minister van (thans) Klimaat en Groene Groei op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:
1. het gebrek in het besluit van 29 juni 2021 te herstellen, en
2. de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en dit ook aan de Afdeling toe te zenden.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
752