ECLI:NL:RVS:2025:1447

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
202306124/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. ten Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding horecapand in Valkenswaard

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard op 29 september 2020 een omgevingsvergunning geweigerd voor de uitbreiding van een horecapand, eigendom van [appellant]. Dit besluit volgde op eerdere vergunningen die in 2016 en 2019 waren verleend voor de uitbreiding van het pand. Het college stelde vast dat de uitbreiding die [appellant] had gerealiseerd, in strijd was met het bestemmingsplan 'Dommelen', dat de bestemming 'Horeca' heeft. De uitbreiding bevond zich op een perceel dat ook in eigendom is van [appellant], maar dat onder andere bestemmingen viel, waaronder 'Wonen' en 'Tuin'. Op 12 mei 2020 vroeg [appellant] een omgevingsvergunning aan voor de legalisatie van de uitbreiding, maar het college weigerde deze aanvraag.

De rechtbank Oost-Brabant verklaarde op 15 augustus 2023 het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 17 maart 2025 werd de zaak behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de vergunning mocht weigeren. Hij stelde dat er geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat was en dat de rechtbank aspecten zoals de parkeerbehoefte onterecht had betrokken bij haar oordeel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het college terecht had geweigerd om de omgevingsvergunning te verlenen. De Afdeling bevestigde dat het college voldoende had toegelicht dat de uitbreiding in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van omwonenden zwaarder wogen dan die van [appellant].

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. Het college werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202306124/1/R2.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 15 augustus 2023 in zaak nr. 21/1040 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2020 heeft het college aan [appellant] geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor de uitbreiding van een horecapand aan de [locatie 1] in Valkenswaard (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 maart 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Tuna, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       [appellant] is eigenaar van het perceel. Op het perceel staat een pand dat wordt gebruikt voor horeca. In 2016 en 2019 zijn omgevingsvergunningen verleend voor de uitbreiding van het horecapand. Voor het perceel geldt het bestemmingsplan "Dommelen" met als bestemming "Horeca". Door het college is geconstateerd dat [appellant] een ruimere uitbreiding heeft gerealiseerd dan eerder is vergund en dat deze uitbreiding in strijd is met het bestemmingsplan. De uitbreiding ligt op het perceel [locatie 2] in Valkenswaard, dat ook in eigendom is van [appellant]. Voor dat perceel gelden de bestemmingen "Wonen" met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen-horeca’ en "Tuin". Op 12 mei 2020 heeft [appellant] een omgevingsvergunning aangevraagd strekkende tot legalisatie van de gerealiseerde uitbreiding van het horecapand. Het college heeft de gevraagde vergunning geweigerd.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het door hem aangevraagde gebruik van het perceel niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat is volgens [appellant] geen sprake. Hij wijst er onder meer op dat de toename van de parkeerbehoefte en de beperking om een vrijstaande woning op [locatie 2] te kunnen realiseren door de rechtbank ten onrechte bij de beoordeling zijn betrokken. Bovendien maakt volgens [appellant] de omstandigheid dat een vergroting van het vloeroppervlak kan leiden tot meer bezoekers en een daarmee samenhangende toename van de parkeerbehoefte niet dat al daarom de uitbreiding in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens hem blijkt uit niets dat niet kan worden voorzien in de met de uitbreiding samenhangende parkeerbehoefte. Verder is de overschrijding van de bouwgrens zodanig gering dat de gevolgen daarvan zich nauwelijks onderscheiden van de vergunde situatie. Verder stelt [appellant] dat de rechtbank eraan voorbij gaat dat hij voldoende bereidheid heeft getoond om de overlast voor omwonenden te beperken in ruil voor vergroting van het horecabedrijf. [appellant] heeft verschillende voorstellen gedaan en het college heeft zelfs de tijdelijke terrasvergunning ingetrokken. Ook stelt [appellant] dat voor het perceel [locatie 3] wel een vergunning is verleend terwijl het gebruik van dat perceel werd geïntensiveerd. Onder deze omstandigheden is volgens [appellant] van een zorgvuldige afweging van belangen geen sprake.
3.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning mocht weigeren. Het college mocht zich op het standpunt stellen dat het door [appellant] aangevraagde gebruik niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. De Afdeling kan zich vinden in dit oordeel van de rechtbank en overwegingen 7.2, 8.1 en 10.1 die aan dat oordeel ten grondslag liggen. De Afdeling voegt daaraan toe dat het parkeren en de beperking van de mogelijkheid een woning te realiseren op [locatie 2] bij de rechtbank zijn besproken, maar dat deze aspecten geen rol hebben gespeeld bij het weigeren van de gevraagde omgevingsvergunning. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in de besluiten van 29 september 2020 en 16 maart 2021 voldoende toegelicht dat het niet bereid is een verdere uitbreiding van de horeca-activiteiten toe te staan dan in 2016 is vergund en de planwetgever bij de vaststelling van het bestemmingsplan voor ogen had. Het gaat daarbij vooral om het voorkomen van geluidoverlast voor omwonenden die in directe omgeving van het horecapand wonen. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de uitbreiding aan de zijkant van het horecapand is voorzien van glazen schuifpuien die open kunnen, wat de uitbreiding vergelijkbaar maakt met een terras. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat in 2016 al dergelijke schuifpuien zijn vergund, betekent niet dat het college de gevraagde uitbreiding ook moet toestaan. De uitbreiding van 1 m tot 1,5 m over de gehele diepte van het perceel kan leiden tot meer bezoekers en de daarmee gepaard gaande hinder. Daarom mocht het college het belang van omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat zwaarder laten wegen dan het belang van [appellant] bij een verdere vergroting van de horecagelegenheid. Bovendien heeft [appellant] wel gesteld maar niet onderbouwd dat de exploitatiemogelijkheden van de cafetaria bij deze uitbreiding zodanig toenemen, dat dit belang opweegt tegen de eventuele hinder die omwonenden kunnen verwachten van de uitbreiding van de horecagelegenheid. Dat [appellant] verschillende voorstellen heeft gedaan om de overlast voor omwonenden te beperken, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het college voldoende toegelicht dat de uitbreiding een toename van bezoekers tot gevolg kan hebben en dat dit overlast met zich brengt. Ook in wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aangevraagde omgevingsvergunning niet had mogen weigeren.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
374