ECLI:NL:RVS:2025:1449

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
202407048/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om derde kans voor afstudeeropdracht door examencommissie na eerdere onvoldoende beoordelingen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 april 2025 uitspraak gedaan in het beroep van [appellante] tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Hanzehogeschool Groningen (CBE). [appellante] had verzocht om een derde kans voor haar afstudeeropdracht, nadat haar eerste versie niet beoordeeld was vanwege het niet voldoen aan de citeernormen en haar tweede versie met een onvoldoende was beoordeeld. De examencommissie van het Instituut voor Communicatie, Media en IT had het verzoek afgewezen, waarbij zij stelde dat de fysieke problemen van [appellante] niet de enige oorzaak waren voor het niet behalen van een voldoende. Het CBE had deze beslissing in administratief beroep in stand gehouden. Tijdens de zitting op 8 januari 2025 is de zaak behandeld, waarbij [appellante] en haar gemachtigde aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat het CBE geen aanleiding had om [appellante] opnieuw te horen, aangezien de examencommissie voldoende gemotiveerd had aangegeven waarom het verzoek om een derde kans was afgewezen. De Afdeling volgde het standpunt van het CBE dat [appellante] twee volwaardige kansen had gehad om haar afstudeeropdracht te voltooien en dat een derde kans oneerlijk zou zijn ten opzichte van andere studenten. Het beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en het CBE hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202407048/1/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Hanzehogeschool Groningen (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 19 juni 2024 heeft de examencommissie van het Instituut voor Communicatie, Media en IT (hierna: de examencommissie) het verzoek van [appellante] om een derde kans voor de afstudeeropdracht afgewezen.
Bij beslissing van 15 oktober 2024 heeft het CBE het door [appellante] hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 8 januari 2025, waar [appellante] is verschenen. De gemachtigde van [appellante], C.J.A. van Vliet rechtsbijstandverlener te Markelo, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. J. Knip en bijgestaan door C. Schoonbeek, voorzitter van de examencommissie, zijn digitaal verschenen.
Overwegingen
Inleiding en besluitvorming
1.       [appellante] zit in de afrondende fase van haar bacheloropleiding International Communication. Gedurende het studiejaar 2023-2024 heeft zij fysieke problemen gehad, waardoor zij in februari 2024 een knieoperatie moest ondergaan. Na de operatie moest zij zes weken een fysiotherapietraject volgen. Tegelijkertijd heeft zij aan haar afstudeeropdracht gewerkt. De eerste versie van de afstudeeropdracht leverde zij op 12 maart 2024 in. Deze voldeed niet aan de voorgeschreven citeernormen en werd om die reden niet beoordeeld. De tweede versie leverde zij in op 28 mei 2024. Deze werd met een onvoldoende beoordeeld. Omdat [appellante] in september 2024 wilde starten met een vervolgopleiding heeft zij de examencommissie verzocht om een derde kans voor de afstudeeropdracht. De examencommissie heeft het verzoek afgewezen. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij de fysieke problemen niet als enige oorzaak zag voor het feit dat [appellante] de afstudeeropdracht niet in twee pogingen met een voldoende heeft afgerond. Het CBE heeft deze beslissing in administratief beroep in stand gelaten.
Beoordeling van het beroep
Geen nadere zitting bij het CBE
2.       [appellante] stelt dat het CBE nog geen beslissing kon nemen. Tijdens de zitting bij het CBE was namelijk afgesproken dat zij alsnog een aantal e-mails zou overleggen. Dit heeft zij na de zitting gedaan. De examencommissie heeft laten weten dat zij daarin geen aanleiding zag om het verzoek alsnog te honoreren. Het CBE heeft daarna uitspraak gedaan. Volgens [appellante] was het onderzoek niet gesloten, maar geschorst en had zij nogmaals moeten worden gehoord naar aanleiding van wat na de zitting naar voren is gekomen.
2.1.    In artikel 7:23 van de Awb is bepaald dat het beroepsorgaan bij nieuwe feiten en omstandigheden die van aanmerkelijk belang zijn voor de beslissing, partijen opnieuw kan horen. Op de zitting bij de Afdeling is de gang van zaken op de hoorzitting bij het CBE in verband met de e-mailberichten en de schermafdrukken daarvan besproken. Toegelicht is dat tijdens die hoorzitting kort naar de schermafdrukken is gekeken en de inhoud van de berichten is besproken. Hierna heeft het CBE de suggestie gedaan dat de examencommissie na bestudering van die schermafdrukken na de zitting misschien nog een voorstel wilde doen. Er is op dat moment geen afspraak gemaakt over een nadere zitting. [appellante] heeft na die zitting de schermafdrukken toegezonden, waarna de examencommissie heeft laten weten daarin geen aanleiding te zien om het verzoek alsnog te honoreren. De Afdeling is van oordeel dat het CBE gelet op deze gang van zaken geen aanleiding heeft hoeven zien om partijen opnieuw te horen.
Motivering beslissing examencommissie
3.       Volgens [appellante] was de beslissing van de examencommissie van 19 juni 2024 onvoldoende gemotiveerd. Het CBE heeft in haar beslissing opgenomen dat de motivering summier was, maar hier ten onrechte geen gevolgen aan verbonden omdat op de zitting de beslissing alsnog nader was toegelicht.
3.1.    De Afdeling volgt [appellante] hierin niet. Zoals het CBE terecht heeft overwogen, is de beslissing van de examencommissie weliswaar summier maar voldoende gemotiveerd om te voldoen aan de eisen die artikel 3:46 van de Awb stelt. Met het accepteren van de nadere toelichting zoals die op de hoorzitting is gegeven, heeft het CBE dan ook niet in strijd met het recht gehandeld.
Volwaardige kansen?
4.       [appellante] voert verder aan dat zij geen volwaardige eerste kans heeft gehad. Zij heeft namelijk na haar operatie op 7 februari 2024 een zeer inspannend revalidatietraject gehad en heeft daarbij zware medicatie moeten slikken. De stage, die onderdeel is van het afstudeeropdracht, is zij pas een maand later gestart omdat haar oorspronkelijke stagebedrijf niets meer van zich liet horen. Voor zover zij in die periode aan de studiebegeleider liet weten bezig te zijn en voortgang te maken was dat niet juist, maar een poging zich groot te houden. Precies dit is een nuance die zij in een hoorzitting na het overleggen van de stukken naar voren had willen brengen.
4.1.    Zoals het CBE terecht heeft overwogen, heeft iedere student recht op twee pogingen om de afstudeeropdracht af te ronden. [appellante] heeft de eerste versie in maart 2024 ingeleverd. Omdat deze versie niet voldeed aan de APA-norm, is die niet beoordeeld. In de studiegids staat dat het inleveren van werk dat om deze reden niet wordt beoordeeld ook geldt als een poging. De begeleider heeft de opdracht van [appellante] overigens op 91 punten van feedback voorzien. Op basis van die feedback had zij handvatten om de opdracht te verbeteren. Hoewel de eerste versie formeel niet is beoordeeld, was daarmee toch sprake van een volwaardige eerste kans. Dat de door [appellante] ingeleverde versie in mei 2024 een volwaardige poging was, is niet in geschil.
4.2.    Zoals hiervoor overwogen, heeft iedere student recht op twee pogingen om een afstudeeropdracht af te ronden. De eerste versie van [appellante] is niet formeel beoordeeld en de tweede is beoordeeld met een onvoldoende omdat deze op 5 van de 6 kerncompetenties tekort schoot. De examencommissie heeft op de zitting bij de Afdeling nader toegelicht dat zij een derde poging om dezelfde opdracht nogmaals in te leveren oneerlijk ten opzichte van andere studenten acht. Bovendien vormt een afstudeerdopdracht het sluitstuk van de opleiding, waarna een graad wordt verleend. Als er meermaals een beoordeling en feedback moet worden gegeven voordat een student een voldoende behaalt, roept dat volgens de examencommissie twijfels op over de vraag of de student in staat is zelfstandig te voldoen aan de vereisten voor de te behalen graad. De Afdeling kan deze toelichting van de examencommissie volgen. De examencommissie kon dus tot de conclusie komen dat [appellante] twee volwaardige kansen heeft gehad en een derde niet hoefde te worden gegeven. Het CBE heeft deze beslissing terecht in stand gelaten.
Evenredigheid
5.       [appellante] betoogt dat zij gehinderd is in het afronden van het afstudeertraject. Zij is een aantal weken later begonnen vanwege perikelen met een eerder stagebedrijf. Daarnaast is ze geopereerd en heeft het revalidatietraject haar voortgang belemmerd. Deze omstandigheden maken dat het hele traject niet optimaal is verlopen. Dat zij hierdoor een hele nieuwe stage moet gaan lopen en de opdracht opnieuw moet maken betekent dat zij studievertraging oploopt. [appellante] kan dan niet starten met de vervolgopleiding en dat vindt zij een onevenredig uitkomst.
5.1.    Het CBE heeft blijkens het bestreden besluit weliswaar begrip voor de omstandigheden die [appellante] noemt, maar volgt de examencommissie in het standpunt dat niet vaststaat dat die omstandigheden de oorzaak zijn geweest voor het niet behalen van een voldoende voor de afstudeeropdracht. [appellante] heeft ten opzichte van de normale planning van dit traject extra tijd gehad. De Afdeling volgt het CBE dat die tijd de hinder heeft gecompenseerd. Dat [appellante] het gehele afstudeertraject opnieuw moet doen, inclusief de stage, is naar het oordeel van de Afdeling niet onevenredig. Dat is namelijk inherent aan het niet behalen van een voldoende voor het afstudeertraject. Op de zitting heeft [appellante] toegelicht dat de nieuwe opleider welwillend is geweest en haar heeft laten starten en dat zij ook met een nieuwe stage is begonnen. Hierdoor is er uiteindelijk geen verdere vertraging ontstaan.
Conclusie
6.       Het beroep is ongegrond.
7.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
284-1043