ECLI:NL:RVS:2025:1465

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
202206633/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor pension voor arbeidsmigranten in Rockanje

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de vergunningverlening voor het exploiteren van een pension voor arbeidsmigranten door ‘t Anker Beheer B.V. De burgemeester van Westvoorne verleende op 15 juli 2019 een vergunning voor één jaar, gevolgd door een vergunning voor onbepaalde tijd op 23 juni 2020. [appellant sub 2], een buurtbewoner, maakte bezwaar tegen beide besluiten vanwege geluidsoverlast. Het bezwaar tegen de eerste vergunning werd ongegrond verklaard, terwijl het bezwaar tegen de tweede vergunning niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Rotterdam oordeelde op 10 oktober 2022 dat de burgemeester het bezwaar tegen de tweede vergunning ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De burgemeester en [appellant sub 2] gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt had kunnen stellen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het pension niet op ontoelaatbare wijze nadelig werd beïnvloed. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vergunningen verleend mochten worden, en de hoger beroepen van de burgemeester en [appellant sub 2] werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

202206633/1/A3.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de burgemeester van Westvoorne (thans: Voorne aan Zee),
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend in Rockanje, gemeente Voorne aan Zee,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2022 in zaken nrs. 20/1903 en 21/5374 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2019 heeft de burgemeester aan ’t Anker Beheer B.V. (hierna: ‘t Anker) een vergunning verleend voor één jaar voor het exploiteren van een pension voor arbeidsmigranten aan de Raadhuislaan 60 in Rockanje.
Bij besluit van 26 februari 2020 heeft de burgemeester het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 juni 2020 heeft de burgemeester aan ‘t Anker een vergunning verleend voor onbepaalde tijd voor het exploiteren van het pension.
Bij besluit van 8 september 2021 heeft de burgemeester het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2022 heeft de rechtbank het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 26 februari 2020 ongegrond verklaard, het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 8 september 2021 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester, [appellant sub 2] en ‘t Anker hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 februari 2025, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.J.G Bäcker en mr. A. Janssens, beiden advocaat in Amsterdam, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. P.I.M. Houniet, rechtsbijstandverlener, zijn verschenen. Verder is op de zitting ’t Anker, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P. Smit, advocaat in Spijkenisse, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       ‘t Anker exploiteert een pension waar arbeidsmigranten verblijven. De burgemeester heeft op 15 juli 2019 aan ‘t Anker een exploitatievergunning voor één jaar verleend. Op 23 juni 2020 heeft de burgemeester aan ’t Anker een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd verleend.
[appellant sub 2] woont vlakbij het pension en heeft bezwaar gemaakt tegen beide besluiten omdat hij geluidsoverlast ondervindt. Hij vindt dat de vergunningen niet verleend hadden mogen worden. Zijn bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2019 is ongegrond verklaard. Zijn bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2020 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar volgens de burgemeester te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2.       Hierna zullen de besluiten als volgt worden aangeduid:
- het besluit van 15 juli 2019: primair besluit 1
- het besluit van 26 februari 2020: besluit op bezwaar 1
- het besluit van 23 juni 2020: primair besluit 2
- het besluit van 8 september 2021: besluit op bezwaar 2.
De uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester het bezwaar tegen het primair besluit 2 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens de rechtbank is de termijnoverschrijding verschoonbaar omdat de burgemeester het primair besluit 2 naar de gemachtigde van [appellant sub 2] had moeten sturen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de verrichte controles niet is gebleken dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het pension op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed waardoor de aanvraag zou moeten worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester de vergunningen mocht verlenen. Daarom heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit op bezwaar 1 ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar 2.
Beoordeling van de hoger beroepen
4.       De Afdeling zal eerst het betoog van de burgemeester over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het primair besluit 2 behandelen. Daarna zal de Afdeling het betoog van [appellant sub 2] over de overlast behandelen. Tot slot zal de Afdeling de betogen van de burgemeester en [appellant sub 2] over het dictum van de uitspraak van de rechtbank behandelen.
Is het bezwaar tegen het primair besluit 2 niet-ontvankelijk?
5.       De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bezwaar van [appellant sub 2] tegen het primair besluit 2 ontvankelijk is. De burgemeester voert hiertoe aan dat hij niet verplicht was om een afschrift van de verleende exploitatievergunning aan [appellant sub 2] of zijn gemachtigde te sturen. Bovendien had [appellant sub 2] niet kenbaar gemaakt dat de gemachtigde in de zaak over het primair besluit 1 en het besluit op bezwaar1 ook in toekomstige procedures als zodanig zou optreden.
5.1.    Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
Artikel 2:1, eerste lid, luidt: "Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen."
Volgens vaste rechtspraak vloeit uit artikel 2:1 van de Awb voort dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via deze gemachtigde verloopt. Vergelijk de uitspraken van 2 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:10 en 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4160.
5.2.    [appellant sub 2] heeft bezwaar gemaakt tegen het primair besluit 1 en op 7 april 2020 beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar 1. In beide gevallen via zijn gemachtigde. De burgemeester heeft bij brief van 7 juli 2020 [appellant sub 2] op de hoogte gesteld van het primair besluit 2. Het beroep tegen het besluit op bezwaar 1 was toen nog in behandeling bij de rechtbank. Het primair besluit 2 strekt tot verlenging van de geldigheidsduur van de exploitatievergunning, die bij het primair besluit 1 is verleend en bij het besluit op bezwaar 1 is gehandhaafd. Onder deze omstandigheden had de burgemeester redelijkerwijs ervan uit moeten gaan dat de gemachtigde van [appellant sub 2] ook ten aanzien van het primair besluit 2 als gemachtigde zou optreden. Dat betekent dat de burgemeester - ondanks dat voor de bekendmaking van het besluit toezending aan [appellant sub 2] niet is vereist - toen hij overging tot toezending van het primair besluit 2, op grond van artikel 2:1 van de Awb deze toezending had moeten laten plaatsvinden aan de gemachtigde van [appellant sub 2]. Dat heeft de burgemeester niet gedaan. Verder behoefde [appellant sub 2], gelet op de inhoudelijke samenhang van de besluiten, niet te begrijpen dat het primair besluit 2 een nieuw besluit op aanvraag was en daarom door de burgemeester mogelijk niet naar de gemachtigde was verzonden.
De gemachtigde heeft onbetwist gesteld dat hij op 9 juni 2021 op de hoogte was gesteld van het primair besluit 2 en daarom pas op 14 juni 2021 bezwaar heeft gemaakt. De gemachtigde heeft hiermee zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk bezwaar gemaakt.
Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling, net als de rechtbank, van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de burgemeester het bezwaar van [appellant sub 2] tegen het primair besluit 2 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog slaagt niet.
Wordt de woon- of leefsituatie of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloed door ‘t Anker?
6.       [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van 't Anker op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. [appellant sub 2] vindt dat hij met foto- en videomateriaal voldoende heeft aangetoond dat hij voortdurend overlast ondervindt. Verder heeft de rechtbank miskend dat de voorschriften van de exploitatievergunningen niet worden nageleefd en dat dat juist de oorzaak is van de overlast. Zo worden bewoners van het pension vroeg in de ochtend en in strijd met de vergunningvoorschriften voor het raam van de woning van [appellant sub 2] opgehaald met busjes. Verder stelt [appellant sub 2] dat het feit dat de voorschriften van de vergunning van 15 juli 2019 een aantal keren zijn overtreden, op grond waarvan een last onder dwangsom is opgelegd en dwangsommen zijn verbeurd, ten onrechte geen rol heeft gespeeld bij het verlenen van de exploitatievergunning van 23 juni 2020.
6.1.    Artikel 2:28, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Westvoorne 2021 (hierna: APV) luidt: "In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat
a. de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; […]"
6.2.    De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woon- of leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van ‘t Anker niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de vergunde exploitatie van het pension. Uit het overzicht van de controle-momenten van de buitengewoon opsporingsambtenaren blijkt dat de burgemeester de locatie veelvuldig en op verschillende tijdstippen, ook in het weekend en in de vroege ochtend en late avond, heeft laten controleren. Daarbij is geen overlast waargenomen waardoor de woon- en leefsituatie of de openbare in aanzienlijke mate wordt aangetast. [appellant sub 2] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zich dergelijke overlast voordoet. De door [appellant sub 2] genoemde lasten onder dwangsom zien voornamelijk op administratieve overtredingen van de vergunningvoorschriften. In zoverre is dat niet relevant voor de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor onbepaalde tijd. Voor zover de gestelde overlast wordt veroorzaakt door het niet of onvoldoende naleven van de vergunningvoorschriften die de overlast beogen te beperken, is dit een kwestie van handhaving en kan dit geen reden zijn om de vergunning te weigeren. Het gaat erom dat bij naleving van de voorschriften de overlast voldoende wordt tegengegaan dan wel beperkt. De burgemeester heeft op grond van de onderzoeken en rapporten hier vanuit mogen gaan.
Het betoog slaagt niet.
Is het dictum van de uitspraak van de rechtbank juist?
7.       De burgemeester en [appellant sub 2] betogen dat het dictum van de uitspraak van de rechtbank onjuist en onvolledig is. Het is onduidelijk wat wordt bedoeld met het onderdeel van het dictum waarin is bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar 2. In het dictum ontbreekt immers een oordeel over het bezwaar tegen het primair besluit 2 dat in de plaats komt van het vernietigde besluit op bezwaar 2. Voor zover wordt bedoeld dat het bezwaar tegen het primair besluit 2 inhoudelijk niet slaagt, wordt dat niet expliciet in het dictum vermeld.
[appellant sub 2] betoogt daarnaast dat de rechtbank niet zelf in de zaak had mogen voorzien. Hij stelt daartoe dat bij het nemen van een nieuw besluit alsnog rekening moet worden gehouden met alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank had de burgemeester een opdracht moeten geven een nieuw besluit te nemen, aldus [appellant sub 2].
7.1.    De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft daarbij abusievelijk in het dictum geen oordeel gegeven over het bezwaar tegen het primair besluit 2. Uit de overwegingen van de uitspraak blijkt echter duidelijk dat de rechtbank dat bezwaar ongegrond acht. Gelet hierop en omdat niet valt in te zien hoe het corrigeren van het dictum enig belang van de burgemeester of [appellant sub 2] kan dienen, ziet de Afdeling geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3113.
7.2.    Verder is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, zelf in de zaak heeft mogen voorzien. Partijen hebben zich op de zitting van de rechtbank van 16 december 2021 uitgelaten over de inhoudelijke gronden met betrekking tot de gestelde overlast. Daarna heeft de rechtbank, met het oog op het zelf voorzien, het onderzoek heropend en partijen de gelegenheid gegeven om aanvullende beroepsgronden in te dienen. Vervolgens is op 30 augustus 2022 een tweede zitting gehouden, waar wederom de mogelijkheid is gegeven de gronden toe te lichten. De gronden over de overlast tegen het primair besluit 2 komen bovendien overeen met de beroepsgronden tegen het besluit op bezwaar 1. De rechtbank mocht het daarom niet nodig vinden dat de burgemeester een nieuw besluit op bezwaar neemt.
7.3.    De betogen slagen niet.
Slotsom
8.       De hoger beroepen van de burgemeester en [appellant sub 2] zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
9.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.   bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.  bepaalt dat van de burgemeester van Voorne aan Zee een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
190-990