202407588/1/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de Universiteit Leiden (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 2 mei 2024 heeft het CvB de inschrijving van [appellant] voor de bacheloropleiding Natuurkunde (hierna ook: de bacheloropleiding) beëindigd omdat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichting het collegegeld te betalen.
Bij beslissing van 5 november 2024 heeft het CvB het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen die beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
Het CvB en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 februari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. van Heel, advocaat in Leiden, en het CvB, vertegenwoordigd door F.M.Y. Coladarci-Rijnders, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] volgt de voltijds bacheloropleiding Natuurkunde aan de Universiteit Leiden (hierna: de bacheloropleiding). Op 1 september 2019 is hij daarmee gestart. In studiejaar 2023-2024 is de inschrijving van [appellant] bij de bacheloropleiding door het CvB beëindigd. Hij heeft namelijk niet voldaan aan zijn verplichting om het aan de onderwijsinstelling verschuldigde collegegeld te betalen.
Beslissing van het CvB
2. Het CvB heeft zich, onder overneming van het advies van de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften, op het standpunt gesteld dat de inschrijving van [appellant] bij de bacheloropleiding mocht worden beëindigd. Vast is komen te staan dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting, ondanks dat hij daartoe drie keer is aangemaand. Verder volgt uit de adviezen van de studentendecaan, de ombudsfunctionaris en de vertrouwenspersoon misstanden dat er geen redenen zijn waarom [appellant] niet zou moeten worden uitgeschreven. Ook is het ontbreken van een studieadviseur op zichzelf niet zodanig zwaarwegend dat dit tot een andere beslissing had moeten leiden. Nu het CvB voldoende heeft onderzocht of het van zijn bevoegdheid gebruik mocht maken om [appellant] uit te schrijven, is van een onzorgvuldige voorbereiding van de beslissing geen sprake, aldus het CvB.
Beroep van [appellant]
3. [appellant] beroept zich, samengevat, op betalingsonmacht. Zijn betalingsonmacht komt voort uit de omstandigheid dat DUO per december 2024 niet meer de basisbeurs en studielening heeft toegekend. De diplomatermijn was vanaf dat moment namelijk verlopen. Hierdoor kon [appellant] niet meer voldoen aan zijn financiële verplichtingen tegenover de onderwijsinstelling. [appellant] betoogt dat het aflopen van de diplomatermijn en dientengevolge betalingsonmacht aan de onderwijsinstelling is te wijten. De door hem opgelopen studievertraging, die de oorzaak is van het aflopen van de diplomatermijn, is namelijk veroorzaakt doordat hij vanaf de aanvang van de bacheloropleiding geen toegang heeft gehad tot een studieadviseur. Daardoor hebben vakken zich opgestapeld en heeft hij na terugkomst uit de oorlog in Oekraïne, waar hij vanwege de evacuatie van (schoon)familie is heen gereisd, onvoldoende begeleiding ontvangen, zoals met betrekking tot het inhalen van gemiste vakken en tentamens. Daarmee heeft het CvB zijn zorgplicht geschonden. Ook heeft de studentendecaan ten onrechte geen verzoek om verlenging van de diplomatermijn bij DUO ingediend. Het is daarom onredelijk dat het CvB zijn inschrijving voor de bacheloropleiding heeft beëindigd.
4. [appellant] betoogt verder dat het CvB zijn beslissing onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De door de studentendecaan, ombudsfunctionaris en vertrouwenspersoon gegeven inlichtingen onderbouwen namelijk onvoldoende dat er geen gronden waren om uitstel van beëindiging van de inschrijving te verlenen.
Beoordeling van het beroep
5. Artikel 7.42, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bepaalt dat het instellingsbestuur de inschrijving van een student voor een opleiding, met ingang van de tweede maand volgend op de aanmaning, kan beëindigen als hij het voor hem geldende collegegeldtarief niet heeft voldaan. Daartoe is het instellingsbestuur echter niet verplicht (vgl. de uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO), de rechtsvoorganger van de Afdeling, van 28 juli 2014, CBHO 2014/038, onder 2.4.1).
5.1. Vaststaat dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting om het collegegeld over studiejaar 2023-2024 te betalen, ondanks dat hij daartoe is aangemaand. Het CvB mocht daarom in beginsel de inschrijving beëindigen. De Afdeling zal hierna beoordelen of het CvB van die bevoegdheid gebruik mocht maken.
5.2. De Afdeling stelt voorop dat zij geen inhoudelijk oordeel kan geven over het betoog dat de studentendecaan ten onrechte geen verzoek om verlenging van de diplomatermijn bij DUO heeft ingediend. Ook kan zij in deze procedure geen inhoudelijk oordeel geven over het handelen of nalaten van de universiteit met betrekking tot de studieadviseur, waardoor [appellant] stelt studievertraging opgelopen te hebben. Het geschil in deze procedure is beperkt tot de vraag of het CvB van zijn bevoegdheid gebruik mocht maken om de inschrijving van [appellant] te beëindigen, gelet op de door [appellant] aangevoerde betalingsonmacht, waarbij de vraag centraal staat of de door [appellant] aangevoerde omstandigheden daarmee in een oorzakelijk verband staan.
5.3. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden, namelijk het aflopen van de diplomatermijn door de afwezigheid van een studieadviseur en daarmee samenhangende gebrekkige begeleiding na terugkomst uit Oekraïne, staan in een te ver verwijderd verband met de door [appellant] gestelde betalingsonmacht. Hoewel het navolgbaar is dat de afwezigheid van of beperkte toegang tot een studieadviseur, daargelaten de vraag of dit aan de onderwijsinstelling is te wijten, een negatieve impact heeft gehad op de studievoortgang, is dit onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat [appellant] daardoor niet aan zijn betalingsverplichting kon voldoen. Niet is uitgesloten dat er andere factoren van invloed zijn geweest op de studievertraging van [appellant], waardoor niet aannemelijk is gemaakt dat het wegvallen van de basisbeurs en studielening en dientengevolge betalingsonmacht enkel het gevolg is van de afwezigheid van de studieadviseur. Verder is ook niet gebleken dat [appellant] de onderwijsinstelling heeft verzocht om een betalingsregeling te treffen of anderszins heeft gepoogd om daarover in gesprek te treden met de onderwijsinstelling, terwijl hij drie keer is aangemaand om het collegegeld te betalen. Dit is te meer van belang, omdat een eventuele (her)inschrijving voor de bacheloropleiding hem niet ontslaat om alsnog te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. Overigens betekent de beëindiging van de inschrijving niet dat [appellant] zijn bacheloropleiding niet kan afronden. Zoals het CvB heeft toegelicht kan hij, nadat hij heeft voldaan aan zijn financiële verplichtingen, zich opnieuw inschrijven en zijn opleiding vervolgen. Het betoog slaagt niet.
6. Het betoog dat de beslissing van het CvB in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel slaagt evenmin. De Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften, dat aan de beslissing van het CvB ten grondslag ligt, is voldoende ingegaan op de door [appellant] naar voren gebrachte bezwaren. Verder heeft het CvB ter ondersteuning van de beëindiging van de inschrijving advies gevraagd aan de studentendecaan, de ombudsfunctionaris en de vertrouwenspersoon misstanden. Ook uit die (korte) adviezen volgt dat er geen bezwaren zijn tegen de beëindiging van de inschrijving. Dat de adviezen pas later - vanwege privacyoverwegingen - aan [appellant] zijn overgelegd, doet aan de zorgvuldigheid van de beslissing niet af. De Afdeling ziet namelijk niet dat [appellant] hierdoor in zijn belangen is geraakt, te meer omdat het CvB op de zitting bij de Commissie voor beroeps- en bezwaarschriften de adviezen mondeling heeft toegelicht. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat het CvB de inschrijving van [appellant] bij de bacheloropleiding in studiejaar 2023-2024 mocht beëindigen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.T.J. van de Voort, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Voort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
1062