ECLI:NL:RVS:2025:1487
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf en toepassing Gezinsherenigingsrichtlijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 mei 2023. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) af te wijzen, vernietigd. De staatssecretaris had eerder op 7 maart 2022 de aanvraag afgewezen en op 1 december 2022 het bezwaar van de betrokkene ongegrond verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. T.F.W. Kouwenhoven, stelde dat de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing was op haar mvv-aanvraag voor verblijf bij haar minderjarige Nederlandse zoon.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 3 april 2025 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Gezinsherenigingsrichtlijn rechtstreeks en onvoorwaardelijk van toepassing is op de mvv-aanvraag. De minister heeft in de eerste grief terecht geklaagd over dit oordeel. De Afdeling concludeert dat de minister geen individuele beoordeling hoeft te maken in het kader van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, omdat deze richtlijn niet van toepassing is op de mvv-aanvraag. Het hoger beroep van de minister is gegrond verklaard, en de minister moet een nieuw besluit op het bezwaar nemen, met inachtneming van de eerdere uitspraken.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige toepassing van de relevante richtlijnen en de verplichting van de staatssecretaris om de uitspraak van de rechtbank te respecteren, voor zover deze niet is aangevochten. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.