ECLI:NL:RVS:2025:1538
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 maart 2025. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister van Asiel en Migratie had op 18 februari 2025 besloten om de appellant in bewaring te stellen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 april 2025 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak wordt gesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen, en de Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevat geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden.
De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 april 2025.