ECLI:NL:RVS:2025:1547

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
202407489/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

Op 9 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 11 december 2024 geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel die op 23 november 2024 aan betrokkene was opgelegd, onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond, beval de opheffing van de maatregel en kende schadevergoeding toe. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep betoogde de minister dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Justitieel Complex Schiphol geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie meer was. De Afdeling oordeelde dat de grief van de minister slaagde en dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De Afdeling beoordeelde vervolgens het beroep van betrokkene en concludeerde dat hij niet onrechtmatig in grensdetentie was geplaatst, omdat hij op het moment van zijn asielaanvraag de grens van het Schengengebied nog niet had gepasseerd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202407489/1/V3.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2024 in zaak nr. NL24.47087 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2024 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 11 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat in Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Het hoger beroep van de minister
1.       De minister komt in haar enige grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het Justitieel Complex Schiphol onder de omstandigheden ten tijde van haar uitspraak geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie meer is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie daarom onrechtmatig is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overweging in hoger beroep nog moet worden beslist. Ook toetst zij de rechtmatigheid van de grensdetentie ambtshalve.
Het beroep van de betrokkene
3.       Betrokkene betoogt dat hij niet in grensdetentie kon worden geplaatst, omdat hij op het moment dat hij zijn asielwens uitte de grens van het Schengengebied al was gepasseerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen bij aanvraag asiel van 23 november 2024 blijkt dat betrokkene zich op 22 november 2024 omstreeks 19.30 uur heeft gemeld bij de doorlaatpost ‘aankomst Schengen’ van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol en daar te kennen heeft gegeven dat hij asiel wilde aanvragen. Anders dan betrokkene betoogt, was hij op dat moment de grens van het Schengengebied nog niet gepasseerd. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode mogen de buitengrenzen in beginsel alleen via de grensdoorlaatposten overschreden worden. Volgens paragraaf A1/7.1 van de Vc 2000 is een luchthaven in zijn geheel aangewezen als grensdoorlaatpost. De beroepsgrond faalt.
4.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2024 in zaak nr. NL24.47087;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.     wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
918