202407489/1/V3.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2024 in zaak nr. NL24.47087 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2024 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 11 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat in Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Het hoger beroep van de minister
1. De minister komt in haar enige grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het Justitieel Complex Schiphol onder de omstandigheden ten tijde van haar uitspraak geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie meer is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie daarom onrechtmatig is. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789. 1.1. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overweging in hoger beroep nog moet worden beslist. Ook toetst zij de rechtmatigheid van de grensdetentie ambtshalve.
Het beroep van de betrokkene
3. Betrokkene betoogt dat hij niet in grensdetentie kon worden geplaatst, omdat hij op het moment dat hij zijn asielwens uitte de grens van het Schengengebied al was gepasseerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen bij aanvraag asiel van 23 november 2024 blijkt dat betrokkene zich op 22 november 2024 omstreeks 19.30 uur heeft gemeld bij de doorlaatpost ‘aankomst Schengen’ van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol en daar te kennen heeft gegeven dat hij asiel wilde aanvragen. Anders dan betrokkene betoogt, was hij op dat moment de grens van het Schengengebied nog niet gepasseerd. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode mogen de buitengrenzen in beginsel alleen via de grensdoorlaatposten overschreden worden. Volgens paragraaf A1/7.1 van de Vc 2000 is een luchthaven in zijn geheel aangewezen als grensdoorlaatpost. De beroepsgrond faalt.
4. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2024 in zaak nr. NL24.47087;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nederhoff, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Nederhoff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
918