ECLI:NL:RVS:2025:1561

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
202305341/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Bentinck en omgevingsvergunning voor woningbouw in Nijkerk

Op 9 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin Coöperatie ABZ U.A. bezwaar maakte tegen een omgevingsvergunning verleend door het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk voor de bouw van 9 woningen. Dit bouwproject is onderdeel van het bestemmingsplan "Bentinck", dat op 22 juni 2023 door de gemeenteraad is vastgesteld en de bouw van in totaal 44 woningen mogelijk maakt op de inbreidingslocatie Meubel en Tapijthal. ABZ vorderde schorsing van het gedeelte van het bestemmingsplan dat de 9 woningen betreft, omdat zij vreesde dat de bouw haar bedrijfsvoering zou belemmeren door geur- en stofbelasting van haar productieprocessen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, oordelend dat de raad van de gemeente Nijkerk de geurbelasting aanvaardbaar heeft geacht en dat er geen onaanvaardbare stofhinder te verwachten is. De voorzieningenrechter benadrukte dat de procedure enkel betrekking had op het bestemmingsplan en dat de vrees van ABZ voor haar bedrijfsvoering niet doorslaggevend was voor de beoordeling van de ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter concludeerde dat de ruimtelijke ontwikkelingen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening en dat er geen aanleiding was om het verzoek van ABZ te honoreren.

Uitspraak

202305341/2/R4.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
Coöperatie ABZ U.A., gevestigd in Nijkerk,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Nijkerk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Bentinck" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer ABZ beroep ingesteld.
ABZ heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 maart 2025, waar ABZ, vertegenwoordigd door mr. J.L. de Baar, advocaat in Breda en [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.M.A.E. Vermeulen, advocaat in Nijmegen, J.J. Grobben en E. Baas, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 22 juni 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
3.       Het bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van 44 woningen op de inbreidingslocatie Meubel en Tapijthal en achterliggende gronden.
Het plan is in werking getreden en bij besluit van 30 januari 2025 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 9 woningen in het oosten van het plangebied. Dit bouwplan past geheel binnen het bestemmingsplan. ABZ heeft bezwaar gemaakt tegen die vergunning en heeft in deze procedure de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van het gedeelte van het bestemmingsplan waar de 9 woningen zijn vergund, om te voorkomen dat het college bij het nemen van een besluit op bezwaar moet toetsen aan dit bestemmingsplan. Gelet op de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, zoals neergelegd in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 december 1999, ECLI:NL:RVS:1999:AA4296, heeft ABZ een spoedeisend belang bij de gevraagde schorsing.
4.       ABZ produceert veevoeders en kunstmeststoffen in haar fabriek aan de Westkadijk 4 in Nijkerk en stelt dat haar productieproces gepaard gaat met geur- en stofbelasting voor de omgeving. Zij vreest dat door de komst van woningen in het plangebied haar bedrijfsvoering zal worden ingeperkt, dat ze haar bedrijfsvoering in de toekomst niet zal kunnen wijzigen of dat er politiek-bestuurlijke druk op haar zal kunnen worden uitgeoefend om haar activiteiten te beperken. Zij stelt dat het bestemmingsplan het algemene uitgangspunt schendt dat er voldoende ruimte gelaten moet worden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies om te kunnen zorgen voor een goede ruimtelijke ordening.
Concreet voert zij aan dat in het plangebied geen sprake is van een aanvaardbaar geurniveau, omdat daar de geurbelasting vanwege haar activiteiten hoger is dan de richtwaarde van 1,4 ouE/m3 uit het Informatiedocument Lucht Diervoederindustrie van Infomil.
Verder is er volgens haar ten onrechte geen locatie-specifiek onderzoek gedaan naar het optreden van stofhinder als gevolg van het lossen van schepen met een zuigerinstallatie, waarvoor zij een vergunning heeft.
Tot slot voert zij aan dat de m.e.r.-beoordeling ontoereikend en onvolledig is, omdat daarbij enkel is gekeken naar de 44 woningen die in dit plangebied mogelijk worden gemaakt en niet naar het totaal van woningbouwprojecten in de omgeving.
4.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure enkel gaat over het bestemmingsplan "Bentinck" en de vraag of de ruimtelijke ontwikkelingen die dat plan mogelijk maakt, in het bijzonder de woningen, in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. De vrees van ABZ voor haar bedrijfsvoering speelt daarbij slechts een rol voor zover die vrees is ingegeven door de ruimtelijke ontwikkelingen die het plan mogelijk gemaakt en niet voor zover die vrees is ingegeven door andere omstandigheden, zoals de door ABZ gestelde veranderde opstelling van de omgevingsdiensten sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De afstand tussen de fabriek van ABZ en het plangebied is ruim 250 m en binnen die afstand liggen al bestaande woningen. Op zichzelf is die afstand niet zodanig klein dat alleen al daarom geoordeeld moet worden dat het realiseren van woningen in het plangebied niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Bij de beoordeling van de geurbelasting op het plangebied heeft de raad aangesloten bij het Informatiedocument Lucht Diervoederindustrie, dat op grond van de Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent geur bedrijven Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017 (het Gelders geurbeleid) gebruikt mag worden bij vergunningverlening aan diervoederbedrijven. Daarin is een richtwaarde van 1,4 ouE/m3 en een grenswaarde van 2,8 ouE/m3 opgenomen. Ter plaatse van de nieuwe woningen in het plangebied is een geurbelasting tussen 1,5 en 1,8 ouE/m3 berekend. Volgens de raad is deze geurbelasting die net boven die richtwaarde ligt, maar ruimschoots onder die grenswaarde, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. Daarbij betrekt de raad dat er in de afgelopen jaren vanuit de bestaande woningen geen klachten over geurhinder vanwege de activiteiten van ABZ zijn gedaan. Hoewel ABZ er terecht op heeft gewezen dat dat geen garantie geeft dat de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen in het plangebied niet zullen klagen, betekenen eventuele klachten van nieuwe bewoners op zichzelf niet dat er ter plaatse van hun woningen geen goed woon- en leefklimaat heerst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht de raad de berekende geurbelasting in het plangebied aanvaardbaar achten.
Over het aspect stofhinder heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat alleen al vanwege de grote afstand tussen de fabriek en het plangebied niet gevreesd hoeft te worden voor onaanvaardbare stofhinder. Gezien die afstand en de omstandigheid dat de bestaande woningen op kortere afstand geen belemmering zijn geweest voor het aan ABZ vergunnen van het gebruik van de zuigerinstallatie, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dat standpunt mocht stellen zonder het doen van locatie-specifiek onderzoek.
Over de m.e.r.-beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat die beoordeling de vraag betreft of een milieueffectrapport moest worden gemaakt vanwege de belangrijke gevolgen die de nieuwe woningen voor het milieu kunnen hebben. Daarbij gaat het dus om de milieugevolgen van die woningen en niet om de milieugevolgen van andere bronnen, zoals de fabriek van ABZ, bij die woningen. De raad heeft onweersproken gesteld dat in het memo "Cumulatie milieueffecten Stadshaven" van 11 oktober 2022 de mogelijke cumulatie met andere toekomstige projecten is beoordeeld en dat er geen cumulatieve effecten worden verwacht. De voorzieningenrechter ziet geen reden om daaraan te twijfelen.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de ruimtelijke ontwikkelingen die het bestemmingplan mogelijk maakt, waaronder de 9 woningen waarvoor op 30 januari 2025 een omgevingsvergunning is verleend, niet in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.
5.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
687