ECLI:NL:RVS:2025:16

Raad van State

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
202407922/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke vrijheidsontneming

Op 6 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die door de minister van Asiel en Migratie op 24 november 2024 een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 24 december 2024 het beroep gegrond verklaarde en de minister opdroeg de maatregel per direct op een andere locatie dan het Justitieel Complex Schiphol uit te voeren. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontneming in strijd was met artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn, omdat de maatregel niet werd uitgevoerd in een gespecialiseerde accommodatie voor vreemdelingenbewaring.

Tegen deze uitspraak hebben zowel de minister als de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij hij aanvoerde dat hij slechts één uur per dag buiten kon komen en dat zijn medische klachten niet werden behandeld. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 25 december 2024, waarin het verzoek van de minister om een voorlopige voorziening was toegewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vreemdeling om een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202407922/3/V3.
Datum uitspraak: 6 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 december 2024 in zaak nr. NL24.48785 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 24 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak hebben de minister en de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
Het oordeel van de rechtbank
1.       De rechtbank heeft de minister opgedragen om de vrijheidsontnemende maatregel per direct op een andere plaats dan het Justitieel Complex Schiphol (hierna: JCS) ten uitvoer te leggen. Volgens de rechtbank leidt de recente wijziging van onderdelen van het algemene vreemdelingenbewaringsregime in het JCS tot het oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd in een gespecialiseerde accommodatie voor vreemdelingenbewaring en is de vrijheidsontneming daarom in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn.
Het verzoek van de vreemdeling
2.       De vreemdeling verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat de minister de vrijheidsontnemende maatregel moet opheffen, dan wel dat hij de vrijheidsontnemende maatregel in een andere bewaringsaccommodatie ten uitvoer moet leggen. Daarvoor voert de vreemdeling aan dat de tijd om te luchten op dit moment ongeveer slechts één uur per dag is en dat hij medische klachten heeft die niet worden onderzocht of behandeld.
Beoordeling
3.       Bij uitspraak van 25 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5472, heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de minister om een voorlopige voorziening te treffen toegewezen, omdat onder de gegeven omstandigheden doorslaggevend gewicht toekomt aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang. De voorzieningenrechter ziet in deze zaak geen aanleiding om anders te oordelen. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
4.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2025
347-1017