202404720/3/R4.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend in Balgoij, gemeente Wijchen,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], beiden wonend in Balgoij, gemeente Wijchen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Wijchen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Balgoij-West" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 maart 2025, waar zijn verschenen:
- [verzoeker sub 1], [gemachtigde A] en[gemachtigde B, bijgestaan door mr. G.R.R. Knarren, rechtsbijstandverlener in Leusden,
- [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat in Eindhoven,
- de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat in Nijmegen, mr. I. Bos-de Keijzer en mr. J.W. Meelkop, vergezeld door MCC H. Weemstra,
- Qubus Vastgoedontwikkeling B.V. (hierna: Qubus), vertegenwoordigd door P. [gemachtigde B] en [gemachtigde C], vergezeld door [gemachtigde D].
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 18 oktober 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3. Het plan voorziet in maximaal 37 woningen aan de westzijde van Balgoij op gronden die voorheen een agrarische bestemming hadden. [verzoeker sub 1] en anderen wonen op korte afstand ten noorden van het plangebied. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] wonen op korte afstand ten oosten van het plangebied.
Waterhuishouding
4. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding bij hun woningen en tuinen. Zij vrezen dat de nieuwbouw problemen zal veroorzaken bij onder meer de opslag van hemelwater en de verwerking van afvalwater in de riolering. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] wijzen in dat verband op de in hun opdracht opgestelde "Contra-expertise toekomstige waterhuishoudkundige situatie nieuwbouwplan Balgoij-West (gemeente Wijchen" (hierna: de contra-expertise) van milieu-adviesbureau Landslide van 2 oktober 2024. Daarin is een beschouwing gegeven over de rapporten "Waterhuishoudingsplan Maasakker te Balgoij" van 26 april 2023 (hierna: Waterhuishoudingsplan) en "Geohydrologisch onderzoek naar kwel in plangebied Maasakkers te Balgoij-West" van 1 mei 2024 (hierna: Kwelstudie), beide opgesteld door Stantec B.V., die aan het plan ten grondslag zijn gelegd. In de contra-expertise wordt geconcludeerd dat deze rapporten diverse tekortkomingen bevatten. Zo zijn er volgens de contra-expertise ten onrechte geen grondwaterpeilingen op locatie uitgevoerd, is niet onderzocht welke risico’s de voorgenomen ophoging van het maaiveld van het plangebied heeft voor de lager gelegen omliggende gronden, en is er een discrepantie tussen enerzijds de berekende (beperkte) grondwaterpeilstijging bij een verhoogde Maasstand en anderzijds de (met een factor 10 grotere) gemeten stijgingen in peilbuizen die onder invloed staan van de Maas.
[verzoeker sub 1] en anderen sluiten zich hierbij aan.
4.1. De raad bestrijdt dat de gevolgen voor de waterhuishouding niet goed zijn onderzocht en verwijst onder meer naar een notitie van Stantec B.V. van 17 maart 2025 naar aanleiding van de contra-expertise.
4.2. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor beantwoording van de vraag of de gevolgen voor de waterhuishouding deugdelijk zijn onderzocht. Dit vergt nader onderzoek dat in de bodemprocedure moet plaatsvinden. Hiervoor zal, met het oog op de behandeling van de zaak in de bodemprocedure, de STAB worden ingeschakeld.
4.3. De voorzieningenrechter zal de vraag of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening dan ook beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.
Het belang van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 1] en anderen is dat wordt voorkomen dat een onomkeerbare situatie ontstaat doordat uitvoering wordt gegeven aan het plan terwijl dat mogelijk tot wateroverlast bij hen kan leiden. Qubus heeft onlangs een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van 16 woningen in het plangebied. Ter zitting heeft zij meegedeeld dat zij zo snel mogelijk na verlening van de vergunning wil beginnen met de uitvoering van voorbereidende werkzaamheden in de vorm van onder meer bouwrijp maken en de realisering van het vergunde bouwplan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] en [verzoeker sub 1] en anderen bij het voorkomen van mogelijke wateroverlast zwaarder dan de belangen van de raad en Qubus bij afwijzing van de verzoeken. De voorzieningenrechter acht het onwenselijk als, vooruitlopend op het antwoord op de vraag of de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding deugdelijk zijn onderzocht, al met de uitvoering van voorbereidende werkzaamheden wordt begonnen, een omgevingsvergunning op basis van het bestemmingsplan wordt verleend en het vergunde bouwplan wordt uitgevoerd. Om die reden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande moet het verzoek worden toegewezen. De overige beroepsgronden behoeven op dit moment geen bespreking.
6. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Wijchen van 20 juni 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Balgoij-West";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Wijchen tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Wijchen tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.872,74, waarvan € 1.814,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Wijchen aan [verzoeker sub 1] en anderen het door hun voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Wijchen aan [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] het door hun voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter
w.g. Veldwijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
912