ECLI:NL:RVS:2025:1743

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
202404077/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Molenstraat-Centrum in Apeldoorn

Op 17 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het geding tussen verzoekers [verzoeker A] en [verzoeker B] en de raad van de gemeente Apeldoorn. De zaak betreft het bestemmingsplan "Molenstraat-Centrum 258-272 en Veldhuisstraat 35", dat op 16 mei 2024 door de raad is vastgesteld. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor nadelige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat door de bouw van twee woongebouwen in hun nabijheid. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat hij van oordeel is dat het bestreden besluit in de bodemprocedure waarschijnlijk stand zal houden. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van het uitzicht en de privacy van verzoekers niet zodanig zwaarwegend is dat dit tot schorsing van het bestemmingsplan moet leiden. Ook de zorgen over parkeeroverlast zijn door de voorzieningenrechter niet gegrond bevonden, aangezien de raad voldoende maatregelen heeft getroffen om dit te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen en heeft het verzoek afgewezen.

Uitspraak

202404077/2/R4.
Datum uitspraak: 17 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend in Apeldoorn,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Molenstraat-Centrum 258-272 en Veldhuisstraat 35" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] beroep ingesteld.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 maart 2025, waar zijn verschenen:
-         [verzoeker A] en [verzoeker B],
-         de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Tol en K.E. Dijksman,
-         Wooncorporatie De Goede Woning, vertegenwoordigd door [gemachtigde A],
-         Trebbe Wonen B.V., vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat in Enschede, vergezeld door [gemachtigde B],
-         Ontwikkelingsmaatschappij Apeldoorn B.V., eveneens vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, vergezeld door [gemachtigde C].
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3.       Het plan voorziet onder meer in een woongebouw met vier woonlagen en een woongebouw met elf woonlagen aan de Molenstraat, in het centrum van Apeldoorn. Op die locatie staan nu drie vrijstaande woningen met erf. [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen aan de [locatie]. Hun achtertuin grenst aan het plangebied. Zij hebben beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het plan omdat zij nadelige gevolgen verwachten voor hun woon- en leefklimaat. Omdat inmiddels omgevingsvergunningen zijn aangevraagd voor het realiseren van de woongebouwen, hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4.       De voorzieningenrechter zal hieronder een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestemmingsplan geven. Dat betekent dat de voorzieningenrechter een inschatting maakt van de kans van slagen van de belangrijkste aangevoerde beroepsgronden in de bodemprocedure. Als de voorzieningenrechter in die beroepsgronden redenen vindt voor gerede twijfel of het bestemmingsplan in de bodemprocedure in stand zal kunnen blijven, kan dat aanleiding zijn om het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen.
Participatie
5.       [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat er onvoldoende participatiemogelijkheden waren bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.
5.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat de raad onder meer in de Nota zienswijzen heeft toegelicht op welke wijze toepassing is gegeven aan de vereisten van de Verordening Participatie gemeente Apeldoorn 2022 en het Participatiekader voor de gebiedsontwikkeling Veldhuis. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben - ook desgevraagd ter zitting - niet concreet gemaakt op welke punten volgens hen daaraan niet wordt voldaan. Dat zij het niet eens zijn met de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, betekent niet dat de geboden participatie ontoereikend was.
Uitzicht en privacy
6.       [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het plan een onevenredige inbreuk maakt op hun woon- en leefklimaat. Daartoe voeren zij aan dat het voorziene woongebouw van elf lagen te hoog is en te dicht bij de erfgrens met hun perceel ligt. Volgens hen leidt dit tot een onaanvaardbare aantasting van hun privacy en van het uitzicht vanuit hun woning en tuin.
6.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat het gebouw waar het [verzoeker A] en [verzoeker B] om gaat maximaal 35 m hoog mag worden. Het perceel van [verzoeker A] en [verzoeker B] is smal en langgerekt. Hun woning bevindt zich aan de westzijde, aan de Veldhuisstraat, en hun tuin loopt richting het oosten. Ongeveer halverwege het perceel staat een recreatiewoning. Daarachter loopt de tuin nog ongeveer 30 m door. Het woongebouw is voorzien ten noorden van dit achterste deel van de tuin, op 3 tot 4,5 m afstand van de grens met het perceel van [verzoeker A] en [verzoeker B]. De afstand van het voorziene woongebouw tot de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] bedraagt ongeveer 37 m en de afstand van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - balkons" tot die woning ongeveer 35 m.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het uitzicht en de privacy van [verzoeker A] en [verzoeker B] niet zodanig zwaarwegend is dat daaraan doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. De raad heeft daarbij mogen betrekken dat de afstand van minstens 35 m tussen het woongebouw en de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] niet ongebruikelijk is in stedelijk gebied. Verder is op zitting toegelicht dat de woning van [verzoeker A] en [verzoeker B] zich in overwegende mate oriënteert in de richting van de Veldhuisstraat, en derhalve niet richting het voorziene woongebouw. Van een onevenredige aantasting van het uitzicht vanuit en de privacy in hun woning, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet gebleken.
Over het uitzicht vanuit en privacy in de achtertuin van [verzoeker A] en [verzoeker B] overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben ter zitting toegelicht dat het hen voornamelijk erom gaat dat vanuit het woongebouw in het achterste deel van de tuin kan worden gekeken, waar zij graag tijd doorbrengen. De raad heeft naar aanleiding daarvan toegelicht dat aan de zijde van het woongebouw die naar de tuin van [verzoeker A] en [verzoeker B] is gekeerd, geen balkons mogen worden gerealiseerd, omdat de verbeelding aldaar niet voorziet in de specifieke bouwaanduiding - balkons. Aan die kant van het gebouw mogen wel gevelopeningen worden gerealiseerd, maar van daaruit zal voornamelijk over de tuin van [verzoeker A] en [verzoeker B] heen worden gekeken, in plaats van erin of erop. De raad wijst er verder op dat er al enig zicht is op dit deel van de tuin vanuit een verzorgingstehuis dat op korte afstand van de achterzijde van het perceel van [verzoeker A] en [verzoeker B] ligt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad hiermee toereikend gemotiveerd dat ook het uitzicht vanuit en privacy in de tuin van [verzoeker A] en [verzoeker B] niet onevenredig zullen worden aangetast als gevolg van het plan.
Parkeren
7.       [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het plan leidt tot parkeeroverlast in de Veldhuisstraat omdat niet is voorzien in parkeergelegenheid in het plangebied. Zij voeren daartoe aan dat de raad stelt dat bewoners en bezoekers gebruik kunnen maken van de parkeergarage Koningshaven-Centrum, maar met 450 m lopen ligt die te ver weg en bovendien is daarin onvoldoende plek, aldus [verzoeker A] en [verzoeker B]. Zij vrezen daarom dat bewoners en bezoekers in hun straat zullen parkeren.
7.1.    Artikel 9.3.2 van de planregels luidt: "Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen van goederen. Dit volgens de 'Beleidsregel Parkeren' zoals vastgesteld op 21 maart 2019, die is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de regels, dan wel haar rechtsopvolger."
7.2.    Uit de plantoelichting volgt dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte die het plan genereert, heeft getoetst aan de onder 7.1 genoemde Beleidsregel parkeren uit 2019. De raad is daarbij uitgegaan van een parkeerbehoefte van 81 parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers samen. In het plangebied is te weinig ruimte voor parkeerplaatsen, maar de raad wijst erop dat voor het centrumgebied in de Beleidsregel parkeren als alternatief is opgenomen dat de parkeerbehoefte wordt overgenomen in een bestaande gemeentelijke parkeervoorziening. Alle 81 benodigde parkeerplaatsen krijgen een plek in de gemeentelijke parkeergarage Koningshaven-Centrum, aldus de plantoelichting. In het verweerschrift heeft de raad daaraan toegevoegd dat, anders dan [verzoeker A] en [verzoeker B] stellen, die parkeergarage voldoende capaciteit daarvoor heeft. Volgens de raad is de loopafstand van het plangebied naar de parkeergarage acceptabel. Ter zitting heeft de raad ook benadrukt dat de bewoners van het plangebied geen vergunning krijgen voor parkeren in het gebied Veldhuis, alleen voor in de parkeergarage.
7.3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker A] en [verzoeker B] op zichzelf niet betwisten dat kan worden voldaan aan de Beleidsregel parkeren. Het gaat hen erom dat bewoners en bezoekers uit gemak in de Veldhuisstraat zullen gaan parkeren, omdat dat dichterbij het plangebied is dan de parkeergarage. De raad heeft daarover ter zitting toegelicht dat in de Veldhuisstraat tussen 10.00 uur en 15.00 uur alleen mag worden geparkeerd door bewoners met een parkeervergunning. De raad heeft meegedeeld bereid te zijn om het tijdsvenster waarbinnen alleen met een bewonersparkeervergunning in de Veldhuisstraat mag worden geparkeerd, uit te breiden, in geval de parkeerdruk buiten dat tijdsvenster zodanig zal zijn dat bewoners, die over een bewonersparkeervergunning beschikken, daar hun auto niet goed meer kunnen parkeren. Gelet op het voorgaande geeft wat [verzoeker A] en [verzoeker B] aanvoeren geen grond voor het oordeel dat de raad zich redelijkerwijs niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet tot parkeeroverlast in de Veldhuisstraat zal leiden.
Alternatieven
8.       [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat er in het centrum van Apeldoorn meer dan voldoende alternatieve locaties zijn voor nieuwbouw, met ruimere kavels. Zij noemen de voormalige busremise aan de Wapenrustlaan en het voormalige gebouw van Centraal Beheer aan de Prins Willem-Alexanderlaan.
8.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. De raad heeft toegelicht dat op de door [verzoeker A] en [verzoeker B] genoemde locaties al andere (woningbouw)projecten zijn voorzien. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad de door [verzoeker A] en [verzoeker B] voorgestelde alternatieven heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor die alternatieven is gekozen.
Conclusie
9.       Omdat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, niet verwacht dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden, bestaat geen aanleiding om in afwachting van de uitkomst daarvan een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.
10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter
w.g. Veldwijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025
912