ECLI:NL:RVS:2025:1745

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
202500965/1/A2 en 202500965/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in geschil over beoordeling masterstudent Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een masterstudent Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht, aangeduid als [verzoeker], en het college van beroep voor de examens van de Universiteit Utrecht. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een beslissing van het college, waarbij het administratief beroep van [verzoeker] tegen zijn eindresultaat van de onderwijseenheid LINK GEEL ongegrond werd verklaard. De examinator had [verzoeker] een eindresultaat van NIV- (onder verwacht niveau) toegekend, wat leidde tot een onvoldoende beoordeling voor zowel het klinische aspect als voor professioneel gedrag, vanwege zijn afwezigheid zonder afmelding tijdens zijn coschap dermatologie.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [verzoeker] om zijn coschap dermatologie te kunnen vervolgen afgewezen. Hij betoogde dat het college niet had onderkend dat er afspraken waren gemaakt over de verlenging van zijn coschap, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze afspraken niet met de examinator waren gemaakt. Ook werd geoordeeld dat de examinator bevoegd was om de beoordeling te vervroegen op basis van de regelgeving, gezien de afwezigheid van [verzoeker]. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college zorgvuldig had gehandeld en dat de beslissing om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen terecht was.

De uitspraak benadrukt het belang van communicatie en afmelding bij afwezigheid in het onderwijs, en bevestigt dat de beoordelingsprocedures van de opleiding in overeenstemming waren met de geldende regelgeving. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder dat het college proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202500965/1/A2 en 202500965/2/A2.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Utrecht (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 1 oktober 2024 heeft de examinator van de onderwijseenheid LINK GEEL aan [verzoeker] het eindresultaat NIV- (onder verwacht niveau) toegekend.
Bij beslissing van 16 januari 2025 heeft het college het daartegen door [verzoeker] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard en zijn verzoek om een voorlopige voorziening inhoudende dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om zijn coschap dermatologie te vervolgen, afgewezen.
Tegen deze beslissing heeft [verzoeker] beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 maart 2025, waar drs. P. Horstman, examinator van LINK GEEL, is verschenen. [voorzitter] van de examencommissie, heeft aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding.
Overwegingen
Inleiding
1.       [verzoeker] is masterstudent Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht. In het kader van deze opleiding heeft hij in het studiejaar 2024-2025 de klinische cursus LINK GEEL gevolgd, waarbij studenten verschillende coschappen doorlopen op diverse medische afdelingen en instellingen. [verzoeker] heeft als onderdeel van dit vak zijn coschap op de afdeling dermatologie in het Universitair Medisch Centrum Utrecht doorlopen. [verzoeker] werd hierbij vier dagen in de week ingepland voor een periode van vier weken.
2.       In de vierweekse coschappen ontvangen studenten een tussentijdse beoordeling na twee weken om hun voortgang te evalueren en gerichte feedback te krijgen. De examinator geeft studenten die LINK GEEL volgen uiteindelijk een klinische beoordeling en een beoordeling op professioneel gedrag. De beoordeling wordt gebaseerd op de beoordelingen die studenten hebben gekregen tijdens de verschillende coschappen. Als de klinische beoordeling of de beoordeling professioneel gedrag onvoldoende is, wordt als eindresultaat ‘onder verwacht niveau’ geregistreerd.
Besluitvorming
3.       [verzoeker] is van de zestien werkdagen van zijn coschap dermatologie dertien keer afwezig geweest zonder voorafgaande afmelding. Hij heeft zich tweemaal per e-mail achteraf afgemeld, zonder bewijs van overmacht. Vanuit het coschap dermatologie heeft [verzoeker] daarom een onvoldoende beoordeling ontvangen voor zowel het klinische aspect als voor professioneel gedrag. De examinator heeft deze beoordeling overgenomen in zijn eindbeoordeling voor LINK GEEL.
Op grond van artikel 4.7, derde lid, van de Onderwijs- en Examenregeling 2024-2025 Masteropleiding Geneeskunde CRU+ (hierna: OER) heeft de examinator bij beslissing van 1 oktober 2024 de beoordeling ‘onder verwacht niveau’ voor de gehele onderwijseenheid LINK GEEL aan [verzoeker] gegeven. [verzoeker] heeft tegen deze beslissing administratief beroep ingesteld en het college verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat hij zijn coschap dermatologie kan voorzetten.
4.       Het college heeft het administratief beroep bij beslissing van 16 januari 2025 ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het niet tijdig melden van afwezigheden mocht worden aangemerkt als onprofessioneel gedrag dat voor rekening en risico komt van [verzoeker]. Het college heeft geen aanleiding gezien om [verzoeker] in de gelegenheid te stellen om het coschap alsnog af te ronden.
Het beroep
5.       [verzoeker] betoogt dat het college eraan voorbij is gegaan dat hij op 26 augustus 2024 een tussentijds evaluatie heeft gehad met zijn examinatoren waarbij afspraken zijn gemaakt over de verlenging van zijn coschap dermatologie. De opleiding is deze afspraken ten onrechte niet nagekomen. Kort na dit gesprek, op 30 augustus 2024, is hem namelijk medegedeeld dat het coschap als onvoldoende wordt beoordeeld.
5.1.    Het betoog slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. De voorzieningenrechter overweegt ten eerste dat [verzoeker] op 26 augustus 2024 een gesprek heeft gehad met zijn begeleiders van het coschap dermatologie en niet met, zoals hij stelt, de examinatoren van de onderwijseenheid LINK GEEL. Uit het gespreksverslag volgt dat de begeleiders hebben aangegeven dat zij [verzoeker], vanwege zijn afwezigheid en het gebrek aan communicatie daarover, een onvoldoende beoordeling zullen geven voor professioneel gedrag. Dat de begeleiders daarbij hebben aangegeven de opleiding te zullen adviseren het coschap te verlengen, betekent niet dat de opleiding ook gehouden was om dat advies op te volgen.
6.       [verzoeker] voert verder aan dat het college is voorbijgegaan aan het feit dat geen sprake kan zijn van een beoordeling omdat uit artikel 3.1, zesde lid, van het Reglement examencommissie Geneeskunde studiejaar 2024/2025 Master CRU+ volgt dat een LINK pas mag worden beoordeeld als deze is afgerond, tenzij de desbetreffende examinator anders oordeelt. [verzoeker] stelt dat de examinator, door van deze bevoegdheid gebruik te maken, in strijd heeft gehandeld met de gemaakte afspraken in het gesprek van 26 augustus 2024.
6.1.    Het betoog slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Het college heeft terecht overwogen dat de examinator bevoegd was om LINK GEEL op grond van artikel 4.7, derde lid, van de OER vervroegd te beoordelen omdat [verzoeker] meer dan twee dagen afwezig is geweest. Zoals onder 5.1 is overwogen, was de examinator niet betrokken bij het gesprek van 26 augustus 2024, waardoor geen sprake is van gemaakte afspraken met de examinator.
7.       [verzoeker] betoogt verder dat de beslissing van het college onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Het college is voorbijgegaan aan zijn betoog dat de beoordelingsprocedure zowel met betrekking tot het coschap Dermatologie als met betrekking tot LINK GEEL in strijd met de regelgeving is verlopen. Hij voert aan dat de examinator en de commissie professioneel gedrag in strijd met artikel 5.4, tweede lid, aanhef en onder c, van de OER geen bindend plan hebben gemaakt voor een herkansing nadat hij een onvoldoende had ontvangen voor professioneel gedrag. Ook voert hij aan dat niet is gebleken dat de examinator conform artikel 5.3, achtste lid, van de OER de beoordeling binnen 24 uur aan de examencommissie heeft gemeld. Tot slot voert hij aan dat in augustus en september al is gecorrespondeerd over het voorgenomen resultaat, maar dat de beoordeling pas 1 oktober 2024 ter verwerking in Osiris is doorgegeven. Volgens [verzoeker] is ook hierdoor in strijd met artikel 5.3, achtste lid, van de OER gehandeld.
7.1.    Het betoog slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. De examinator en de commissie professioneel gedrag waren niet gehouden om een bindend plan te maken voor een herkansing van de cursus. [verzoeker] heeft in december 2023 ook ‘onder verwacht niveau’ behaald voor LINK GEEL. Op grond van artikel 5.1, zesde lid, aanhef en onder b, van de OER mag een student een LINK na een ‘onder verwacht niveau’ beoordeling slechts eenmaal overdoen. Verder heeft de examinator desgevraagd tijdens de zitting aangegeven dat, omdat sprake is van een onvoldoende beoordeling voor professioneel gedrag, artikel 5.4 van de OER is toegepast. Daarbij heeft de examinator aangegeven dat wat betreft de melding aan de examencommissie ook is voldaan aan artikel 5.3, achtste lid, van de OER. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de correspondentie in augustus 2024 zag op de onvoldoende beoordeling voor het coschap Dermatologie, terwijl de eindbeoordeling en de verwerking daarvan in Osiris, zoals op zitting ook is bevestigd, betrekking had op de gehele onderwijseenheid LINK GEEL en dat die hebben plaatsgevonden op 1 oktober 2024.
8.       [verzoeker] betoogt verder dat het college ten onrechte heeft overwogen dat het niet tijdig melden van afwezigheden mocht worden aangemerkt als onprofessioneel gedrag dat voor zijn rekening en risico komt. Hij stelt dat de opleiding bekend was met zijn afwezigheid. Dit volgt volgens hem uit wat in het tussentijdse evaluatiegesprek is besproken. Verder stelt hij dat zijn afwezigheid niet voor zijn rekening en risico kan komen, omdat dit werd veroorzaakt door zijn persoonlijke omstandigheden, waarmee de opleiding bekend is.
8.1.    Het betoog slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Het gesprek van 26 augustus 2024 vond plaats nadat [verzoeker] al meerdere malen afwezig was geweest. [verzoeker] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zijn afwezigheid werd veroorzaakt door zijn persoonlijke omstandigheden. Dat de opleiding bekend is met dergelijke omstandigheden, wat daarvan ook zij, betekent ook niet dat hij zijn afwezigheid niet vooraf had moeten melden bij de afdeling Dermatologie.
9.       [verzoeker] betoogt verder dat zijn beoordeling niet onafhankelijk tot stand is gekomen omdat prof. dr. M.R. van Dijk, zowel examinator als voorzitter van de Commissie Professioneel Gedrag is.
9.1.    Het betoog slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. Zoals de examinator, namens de examencommissie, heeft toegelicht in het verweerschrift van 5 november 2024 is prof. dr. M.R. van Dijk niet betrokken geweest bij de beoordeling van het coschap van [verzoeker]. Zij is betrokken bij de opleiding voor artsen tot medisch specialist in de Dermatologie en niet bij de masteropleiding Geneeskunde.
Conclusie
10.     Het beroep is ongegrond. Gelet hierop dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep ongegrond;
II.       wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Benek
voorzieningenrechter
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
154-1090