ECLI:NL:RVS:2025:1763

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
202501961/1/V3 en 202501961/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.J.M. Ristra-Peeters
  • D.C.M. van Trappen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening

Op 9 januari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie een aanvraag van de appellant om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 27 maart 2025 het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 april 2025 uitspraak gedaan. In de overwegingen werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de voorzieningenrechter nam de motivering van de rechtbank over.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

202501961/1/V3 en 202501961/2/V3.
Datum uitspraak: 17 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 27 maart 2025 in zaak nr. NL25.1494 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 27 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De voorzieningenrechter van de Afdeling neemt de motivering onder 12 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter van de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
voorzieningenrechter
w.g. Van Trappen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2025
985