ECLI:NL:RVS:2025:1797

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
202502287/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag en overdracht aan Bulgarije

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker had op 20 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen. Hiertegen heeft verzoeker beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 18 april 2025 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoeker heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen aan Bulgarije voordat op het hoger beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen aannemelijke gronden zijn dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van verzoeker in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de overdracht aan Bulgarije geen onomkeerbare gevolgen heeft. De verantwoordelijkheid van Bulgarije voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming is vastgesteld op basis van de Dublinverordening. Mocht blijken dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, dan kan verzoeker vanuit Bulgarije teruggeleid worden naar Nederland.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 april 2025.

Uitspraak

202502287/2/V3.
Datum uitspraak: 22 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 18 april 2025 in zaak nr. NL25.2846 in het geding tussen:
verzoeker
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2025 heeft de minister een aanvraag van verzoeker om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 18 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt overgedragen voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. Gelet op de belangen die verzoeker naar voren heeft gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening, hoewel de hogerberoepstermijn niet is verstreken. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de verantwoordelijkheid van Bulgarije voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming is vastgesteld op grond van de Dublinverordening. De overdracht van verzoeker aan Bulgarije heeft verder geen onomkeerbare gevolgen. Mocht uiteindelijk blijken dat Nederland verantwoordelijk moet worden geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan kan verzoeker vanuit Bulgarije worden teruggeleid naar Nederland.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025
309