ECLI:NL:RVS:2025:1797
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag en overdracht aan Bulgarije
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker had op 20 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen. Hiertegen heeft verzoeker beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 18 april 2025 het beroep ongegrond verklaarde. Verzoeker heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen aan Bulgarije voordat op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen aannemelijke gronden zijn dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van verzoeker in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de overdracht aan Bulgarije geen onomkeerbare gevolgen heeft. De verantwoordelijkheid van Bulgarije voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming is vastgesteld op basis van de Dublinverordening. Mocht blijken dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, dan kan verzoeker vanuit Bulgarije teruggeleid worden naar Nederland.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 april 2025.