202307341/1/R4.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2023 heeft het college zijn beslissing om op 7 augustus 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 8 november 2023 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.P. van Lith, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een platgemaakte doos die op 7 augustus 2023 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Uitgeeststraat 223 in Den Haag. Het is niet in geschil dat [appellant] de doos daar verkeerd heeft aangeboden door deze naast de ORAC te leggen.
2. [appellant] betoogt dat het college er redelijkerwijs van had moeten afzien te bepalen dat een deel van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening komen. Hij wist niet dat hij de doos niet op deze manier mocht aanbieden. Daarnaast heeft [appellant] niet de financiële middelen om de kosten te betalen. Hij is op 6 november 2023 verhuisd van de doorstroomvoorziening van Limor naar een zelfstandige woning. Voor de eerste huurkosten en de inrichting heeft hij bijzondere bijstand moeten aanvragen en hulp van een fonds moeten vragen. Het college had daarom af moeten zien van het verhalen van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, aldus [appellant].
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. De omstandigheid dat [appellant], naar hij stelt, niet wist dat hij geen doos naast de ORAC mocht plaatsen, doet er niet aan af dat het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 is om huisvuil of oud papier naast een ORAC aan te bieden. De omstandigheid dat hij dat niet wist, komt voor zijn eigen risico.
Het betoog slaagt niet.
2.3. Het bedrag van € 199,57 dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, is geen boete maar een gedeelte van de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij het bedrag niet kan betalen, is geen omstandigheid waardoor deze kosten niet voor zijn rekening zouden moeten komen. Indien hij het bedrag niet ineens kan betalen, kan hij het college verzoeken om een betalingsregeling te treffen waarbij hij het bedrag in termijnen kan betalen. Het college heeft in het besluit van 8 november 2023 ook gewezen op deze mogelijkheid. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet voor rekening van [appellant] behoren te komen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Brink, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Brink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
1069