ECLI:NL:RVS:2025:1816

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
202402705/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van dwangsom voor overtredingen op perceel in Amersfoort

Op 23 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort, dat op 31 maart 2022 aan [appellant] een dwangsom heeft opgelegd om diverse overtredingen op zijn perceel in Amersfoort te beëindigen. Dit besluit volgde op een omgevingsvergunning die op 25 juli 2019 was verleend voor de uitbreiding van de woning op het perceel. Meerdere omwonenden hadden handhaving verzocht wegens overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan "Schothorst-Zielhorst". Het college gelastte [appellant] de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen terug te brengen tot maximaal 57,4 m2.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat het college onredelijk had gehandeld door handhavend op te treden, vooral omdat het college in een eerder besluit had afgezien van handhaving tegen andere overtredingen. De rechtbank had in haar uitspraak van 15 maart 2024 het beroep van [appellant] gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard. De Afdeling heeft de zaak op 29 januari 2025 ter zitting behandeld, waar [appellant] en het college vertegenwoordigd door H. Maaijen aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat het college niet onredelijk had gehandeld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202402705/1/R4.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Amersfoort,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 15 maart 2024 in zaak nr. 23/3954 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2022 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om diverse overtredingen op het perceel [locatie] in Amersfoort (hierna: het perceel) te beëindigen.
Bij besluit van 14 juli 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door H. Maaijen, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 16 oktober 2021 Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
3.       Op 25 juli 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [appellant] voor het uitbreiden van de woning op het perceel. Naar aanleiding van de uitgevoerde werkzaamheden op het perceel is door meerdere omwonenden verzocht om handhavend op te treden tegen, voor zover hier nog van belang, een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en artikel 17.2.2, aanhef en onder f, van de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schothorst-Zielhorst".
Het college heeft [appellant] vervolgens onder oplegging van een dwangsom gelast de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken op het perceel en de overkapping terug te brengen tot maximaal 57,4 m2 om zo de overtreding te beëindigen.
Het hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onredelijk heeft gehandeld. Hij voert daartoe aan dat het college in het besluit van 14 juli 2023 heeft afgezien van handhavend optreden tegen de in strijd met artikel 2.3 van de Wabo geplaatste ramen met roedes in de voorgevel van de woning op het perceel, omdat dit vanwege de geringe aard en omvang daarvan onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Dat het college hiermee zijn eerdere standpunt uit het besluit van 31 maart 2022 heeft gewijzigd, toont volgens [appellant] aan dat het college onredelijk heeft gehandeld. Bovendien gaat het college volgens [appellant] alleen over tot handhavend optreden naar aanleiding van handhavingsverzoeken van belanghebbenden.
4.1.    Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging plaats van het primaire besluit. Dat het college in het besluit van 14 juli 2023 op een aantal kleine onderdelen alsnog van handhavend optreden heeft afgezien, betekent nog niet dat het college door handhavend op te treden tegen de andere overtredingen onredelijk zou hebben gehandeld. Daarnaast maakt de enkele omstandigheid dat het college in dit geval handhavend heeft opgetreden naar aanleiding van een handhavingsverzoek ook niet dat het college onredelijk heeft gehandeld. Het is, zoals het college ook heeft gesteld ter zitting, een gebruikelijke gang van zaken dat een handhavingsprocedure aanvangt met een handhavingsverzoek. De rechtbank heeft in het door [appellant] aangevoerde dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college onredelijk zou hebben gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
Overige gronden
5.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het handhavend optreden van het college niet proportioneel was en dat het college hem ten onrechte als een crimineel heeft behandeld.
5.1.    Wat [appellant] in hoger beroep ter onderbouwing van deze beroepsgronden heeft aangevoerd, is zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die beroepsgronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die grond in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank over deze beroepsgronden en in de onder 9 en 10 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
700-1133
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Bestemmingsplan Schothorst-Zielhorst
Artikel 17.2.2
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:
[…]
f. De gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt niet meer dan:
1. Voor zover deze gebouwd worden IN het bebouwingsgebied:
- In geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: maximaal 50% van dat bebouwingsgebied;
- In geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
[…]