ECLI:NL:RVS:2025:1820

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
202102206/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

Op 23 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van [verzoekster] wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van 9 oktober 2024, waarin verschillende hoger beroepen tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant over een omgevingsvergunning voor het voormalige recreatiepark Het Roekenbosch in Venray werden behandeld. In die zaak had [verzoekster] verzocht om schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de procedure in beginsel vier jaar bedraagt, met specifieke termijnen voor de behandeling van bezwaar, beroep en hoger beroep. In dit geval was de redelijke termijn met bijna een jaar overschreden, aangezien de procedure begon op 15 oktober 2019 en de uitspraak pas op 23 april 2025 werd gedaan. De overschrijding van de termijn werd mede toegerekend aan de Afdeling, die drie jaar en zes maanden nodig had voor de behandeling van het hoger beroep.

De Afdeling heeft geoordeeld dat [verzoekster] recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000,-, waarvan € 833,33 door de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en € 166,67 door het college van burgemeester en wethouders van Venray moet worden betaald. Daarnaast zijn beide partijen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster]. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van redelijke termijnen in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijdingen daarvan.

Uitspraak

202102206/2/R2.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op een verzoek om schadevergoeding van:
[verzoekster], wonend in Blitterswijck, gemeente Venray.
Procesverloop
Bij uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4067, heeft de Afdeling uitspraak gedaan op verschillende hoger beroepen gericht tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, over een omgevingsvergunning ten behoeve van het voormalige recreatiepark Het Roekenbosch in Venray.
In die zaak heeft [verzoekster] verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De Afdeling heeft de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aangemerkt als partij in deze procedure.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [verzoekster] heeft bij brief van 1 juli 2024 verzocht om vergoeding van schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.       De Afdeling komt tot de conclusie dat het verzoek moet worden toegewezen. Zij geeft hierna aan hoe zij tot dat oordeel komt en tot welke schadevergoeding dat leidt.
3.       De redelijke termijn bij een procedure als deze bedraagt in beginsel vier jaar, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste zes maanden, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren. Van bijzondere omstandigheden die een kortere of langere behandelingsduur rechtvaardigen is niet gebleken.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 15 oktober 2019 met de ontvangst door het college van het bezwaarschrift van [verzoekster] tegen het besluit van 2 september 2019. Vanaf die datum tot de dag waarop de Afdeling uitspraak heeft gedaan, zijn bijna 5 jaar verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn met afgerond een jaar is overschreden. [verzoekster] heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 1.000,-.
De overschrijding is mede aan de Afdeling toe te rekenen, omdat de behandeling van het hoger beroep drie jaar en afgerond zes maanden heeft geduurd. De Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) moet daarom een schadevergoeding betalen van € 833,33. De overschrijding is ook toe te rekenen aan het college van burgemeester en wethouders van Venray, omdat de behandeling van het bezwaar afgerond 8 maanden heeft geduurd. Het college dient daarom een schadevergoeding te betalen van € 166,67.
4.       De Staat en het college moeten de proceskosten van het verzoek vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [verzoekster] een schadevergoeding van € 833,33 te betalen;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venray om aan [verzoekster] een schadevergoeding van € 166,67 te betalen;
III.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 218,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venray tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 218,75, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bolleboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025