ECLI:NL:RVS:2025:1825

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
202306510/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van informatie door het college van burgemeester en wethouders van Zeist

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023. De rechtbank had eerder de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zeist van 16 juni 2020 en 3 juli 2020, die betrekking hadden op verzoeken om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand konden blijven, en dat het college binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] moest beslissen. Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 maart 2025 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht geen dwangsom heeft opgelegd en dat de zoekslag van het college voldoende inzichtelijk is gemaakt. Het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De besluiten van 28 november 2023, die door het college zijn genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, worden eveneens ongegrond verklaard.

Uitspraak

202306510/1/A3.
Datum uitspraak: 23 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Zeist,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 4 september 2023 in zaken nrs. 22/2457, 22/2626 en 22/3441 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
Procesverloop
Bij besluiten van 16 juni 2020 en 3 juli 2020 heeft het college beslist op verzoeken van [appellant A] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob). Bij besluit van 3 december 2021 heeft het college beslist op een verzoek van [appellant A] en [appellant B] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wob.
Bij besluiten van 5 juli 2022 heeft het college opnieuw beslist op de door [appellant A] tegen de besluiten van 16 juni en 3 juli 2020 gemaakte bezwaren. Bij besluiten van 11 april 2023 en 11 maart 2023 [lees: 11 april 2023] heeft het college beslist op het door [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 3 december 2021 gemaakte bezwaar.
Bij uitspraak van 4 september 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, beroepen van [appellant A] tegen de besluiten van 5 juli 2022 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Verder heeft de rechtbank een beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de besluiten van 11 april 2023 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken opnieuw op het gemaakte bezwaar beslist.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluiten van 28 november 2023 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 3 december 2021 gemaakte bezwaar.
[appellant A] en [appellant B] hebben hiertegen beroepsgronden ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 maart 2025, waar  [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door mr. W. Braam, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Bij e-mailbericht van 20 mei 2020 heeft [appellant A] verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van alle stukken met betrekking tot parkeernormen en parkeerdruk. Hierop heeft het college beslist bij het besluit van 16 juni 2020. Bij e-mailbericht van 10 april 2020 heeft [appellant A] verzocht om openbaarmaking op grond van de Wob van alle stukken die aanleiding hebben gegeven voor de brief van de gemeente van 30 augustus 2018 over de voorgenomen herontwikkeling van het pand van de voormalige Hoogvliet aan de Dwarsweg in Zeist, alle interne stukken die duiding kunnen geven aan het door de gemeente gehanteerde begrip ‘herontwikkeling’ en alle stukken met betrekking tot de aanpassing eind 2019 van de website van de gemeente. Hierop heeft het college beslist bij het besluit van 3 juli 2020. Bij brief van 11 oktober 2021 hebben [appellant A] en [appellant B] in het kader van hun zienswijze over de aangevraagde omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van het pand van de voormalige Hoogvliet aan de Dwarsweg in Zeist verzocht om het beschikbaar stellen van stukken. Het college heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wob. Hierop heeft het college bij het besluit van 3 december 2021 beslist.
2.       Per 1 mei 2022 is de Wob ingetrokken en de Wet open overheid (hierna: de Woo) in werking getreden. Vanaf die dag is de Woo op de informatieverzoeken van toepassing.
3.       [appellant A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van de besluiten van 5 juli 2022 in stand heeft gelaten. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college de zoekslag voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Ook heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte geoordeeld dat het college per weggelakte passage de weigeringsgrondslag heeft weergegeven. Hij verzoekt de Afdeling een externe deskundige te benoemen.
3.1.    Deze gronden zijn zo goed als een herhaling van wat [appellant A] in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant A] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Evenmin als de rechtbank, ziet de Afdeling reden om een externe deskundige te benoemen.
Het betoog slaagt niet.
4.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte geen dwangsom heeft verbonden aan haar bepaling dat het college binnen zes weken opnieuw op het door hen tegen het besluit van 3 december 2021 gemaakte bezwaar beslist.
4.1.    De rechtbank was ingevolge artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bevoegd, maar niet verplicht om een dwangsom in haar uitspraak op te nemen. In de omstandigheden van dit geval hoefde de rechtbank geen aanleiding te zien van deze bevoegdheid gebruik te maken. Het is namelijk niet gebleken dat het college weigerachtig zou zijn aan de uitspraak te voldoen.
Het betoog slaagt niet.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd.
6.       Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het college de besluiten van 28 november 2023 genomen. Hiertegen zijn ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege beroepen voor [appellant A] en [appellant B] ontstaan.
7.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de door het college gemaakte zoekslag onvolledig is geweest en dat er meer documenten zijn. Zij verzoeken de Afdeling een externe deskundige te benoemen.
7.1.    Het college heeft in de besluiten van 28 november 2023 onder verwijzing naar een brief aan de bezwaarschriftenadviescommissie van 17 november 2023 beschreven hoe is gezocht. Daarmee heeft het college de zoekslag voldoende inzichtelijk gemaakt. De mededeling van het college dat er niet meer documenten onder hem berusten, komt de Afdeling daarom niet ongeloofwaardig voor. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat er meer documenten onder het college berusten. De Afdeling ziet geen aanleiding om een externe deskundige te benoemen.
Het betoog slaagt niet.
8.       De beroepen zijn ongegrond.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II.       verklaart de beroepen tegen de besluiten van 28 november 2023 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025
620