ECLI:NL:RVS:2025:1854
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- J. Schipper-Spanninga
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning
Op 24 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 april 2025 het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De appellant had op 9 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling was genomen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter stelde vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000. De voorzieningenrechter verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 11 april 2025, waarin werd uitgelegd dat de besluitvorming niet zonder meer onzorgvuldig is, zelfs als de minister in het voornemen in de Dublinprocedure niet expliciet ingaat op de individuele omstandigheden van een vreemdeling.
Uiteindelijk bevestigde de voorzieningenrechter de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 april 2025.