ECLI:NL:RVS:2025:1858
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- E.J. Daalder
- O. van Loon
- K.J. de Vries
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag over bestuurlijke boete voor het in gebruik geven van woonruimte zonder huisvestingsvergunning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 april 2024. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij het geschil draait om een bestuurlijke boete van € 10.000,00 die het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] had opgelegd. Deze boete was het gevolg van het in gebruik geven van woonruimte aan een huishouden dat niet beschikte over een huisvestingsvergunning.
De mondelinge uitspraak vond plaats op 10 april 2025, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde. De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoerde, waren grotendeels een herhaling van zijn eerdere argumenten. De rechtbank had deze gronden al gemotiveerd behandeld, en de Afdeling kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank.
De Afdeling voegde hieraan toe dat, hoewel in de huurovereenkomst stond dat de huurder de huisvestingsvergunning moest aanvragen, de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van deze vergunning bij [appellant] als verhuurder lag. Tot op de dag van de uitspraak was de vergunning nog niet aangevraagd. Het college had de mogelijkheid om de boete aan de huurder, de verhuurder of beiden op te leggen, maar had ervoor gekozen om deze primair aan [appellant] op te leggen vanwege de preventieve werking van de boete. De Afdeling zag geen aanleiding voor matiging van de boete, ondanks de persoonlijke omstandigheden van [appellant]. De uitspraak van de rechtbank bleef dus in stand, en het college was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.