ECLI:NL:RVS:2025:1864

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
202406951/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bestuurlijke boete en stillegging van werkzaamheden van een bouwbedrijf

In deze zaak heeft [verzoeker], een bouwbedrijf, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2024, waarin een bestuurlijke boete was opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze boete van € 18.000,- was opgelegd naar aanleiding van een arbeidsongeval op 28 januari 2020, waarbij de minister de boete later verlaagde naar € 13.500,-. De rechtbank heeft het beroep tegen de boete gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 12.825,-, maar het beroep tegen de waarschuwing ongegrond verklaard.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de minister op 25 april 2025 van plan was om de werkzaamheden van [verzoeker] stil te leggen. [verzoeker] stelde dat deze stillegging zou leiden tot faillissement. De voorzieningenrechter heeft besloten om een ordemaatregel te treffen, omdat het niet mogelijk was om het verzoek om voorlopige voorziening voor 25 april 2025 inhoudelijk te behandelen.

De voorzieningenrechter heeft de minister opgedragen om niet over te gaan tot stillegging van de werkzaamheden bij [verzoeker] totdat er inhoudelijk op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Dit besluit is genomen om de belangen van [verzoeker] te beschermen, terwijl er ook een zitting is gepland op 15 mei 2025 om de situatie verder te onderzoeken.

Uitspraak

202406951/2/A3.
Datum uitspraak: 24 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], gevestigd in [plaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 oktober 2024 in zaak nr. 22/6054 en 22/6055 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 oktober 2024.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
2.       [verzoeker] is een bouwbedrijf. Naar aanleiding van een melding van een arbeidsongeval op 28 januari 2020 zijn inspecteurs van de Nederlandse Arbeidsinspectie een onderzoek gestart. Daarvan is een boeterapport opgesteld. De minister heeft naar aanleiding daarvan op 9 mei 2022 [verzoeker] een bestuurlijke boete opgelegd van € 18.000,- vanwege overtreding van artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, in samenhang gelezen met artikel 3.16, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Die boete heeft de minister verlaagd naar € 13.500,-. Daarnaast heeft de minister op 9 mei 2022 een waarschuwing opgelegd dat bij een toekomstige soortgelijke overtreding kan worden overgegaan tot stillegging van werk om verdere herhaling van de overtreding te voorkomen.
3.       De rechtbank heeft het beroep tegen de bestuurlijke boete gegrond verklaard. Volgens de rechtbank is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overschreden. Daarom heeft de rechtbank de bestuurlijke boete vastgesteld op € 12.825. Het beroep tegen de waarschuwing heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
4.       [verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De minister gaat op 25 april 2025 over tot het stilleggen van werkzaamheden bij [verzoeker]. Volgens [verzoeker] leidt het stilleggen van werkzaamheden tot haar faillissement. Het waarschuwingsbesluit is volgens haar een voorwaarde voor de minister om over te gaan tot het stilleggen van werkzaamheden op grond van artikel 28a van de Arbeidsomstandighedenwet. Zij verzoekt de voorzieningenrechter daarom het waarschuwingsbesluit en de stillegging van de werkzaamheden te schorsen.
5.       Het is niet mogelijk gebleken om voor 25 april 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk te behandelen. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een ordemaatregel te treffen. Aan het belang van de minister wordt tegemoetgekomen door op 15 mei 2025 een zitting te houden waar zal worden onderzocht of aanleiding bestaat om de getroffen voorziening op te heffen of te wijzigen.
6.       Gelet op het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de minister bij wijze van voorlopige voorziening op om niet over te gaan tot stillegging van de werkzaamheden bij [verzoeker] totdat de voorzieningenrechter inhoudelijk op het verzoek om voorlopige voorziening heeft besloten.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Willems
voorzieningenrechter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2025