ECLI:NL:RVS:2025:1866

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
202401297/3/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van staatsraden in bestuursrechtelijke procedure

Innoldvest B.V. heeft op 25 april 2025 een verzoek tot wraking ingediend tegen de staatsraden P.H.A. Knol, J. Hoekstra en M.J.M. Ristra-Peeters, die betrokken zijn bij de behandeling van een bestuursrechtelijke zaak. Innoldvest stelt dat de staatsraden tijdens de zitting op 18 maart 2025 de indruk hebben gewekt partijdig en vooringenomen te zijn. Dit zou zijn veroorzaakt door de manier waarop de staatsraden vragen stelden en de toon van de discussie, waardoor Innoldvest zich niet serieus genomen voelde. De staatsraden hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat zij de argumenten van Innoldvest serieus hebben genomen en dat er geen aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om wraking beoordeeld en geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor de vrees van Innoldvest voor onpartijdigheid. Het verzoek is afgewezen, omdat de staatsraden niet op een wijze hebben gehandeld die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar zou kunnen brengen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2025.

Uitspraak

202401297/3/R3.
Datum beslissing: 25 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
Innoldvest B.V., gevestigd in Arnhem,
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Innoldvest B.V. heeft bij brief verzocht om wraking van staatsraden mr. P.H.A. Knol, mr. J. Hoekstra en mr. M.J.M. Ristra-Peeters (hierna: de staatsraden) als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202401297/1/R3.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De staatsraden hebben een schriftelijke reactie ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 16 april 2025, waar Innoldvest, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij geldt als maatstaf dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
Het verzoek om wraking
2.       Innoldvest heeft aan haar verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat als gevolg van de gang van zaken op de zitting van 18 maart 2025 de staatsraden bij haar de indruk hebben gewekt partijdig en vooringenomen te zijn. Innoldvest heeft hierover, kort samengevat, aangevoerd dat de staatsraden op de zitting de suggestie hebben gewekt dat haar beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard dan wel dat bepaalde gronden buiten beschouwing zouden worden gelaten. Ook hebben de staatsraden op de zitting door de toon en inhoud van de vraagstelling een bagatelliserende houding over haar standpunten aangenomen waardoor Innoldvest zich niet serieus genomen voelde. Verder blijkt volgens Innoldvest uit de bevraging op de zitting dat de staatsraden onvoldoende kennis hadden van de relevante feiten in deze zaak. Door het stellen van oneigenlijke vragen en het leggen van de nadruk op details hebben de staatsraden bij haar de indruk gewekt dat zij de kern van de zaak niet goed voor ogen hebben. Innoldvest vertrouwt er daarom niet op dat er sprake is van een eerlijk proces.
Schriftelijke reactie van de gewraakte staatsraden
3.       De staatsraden hebben een schriftelijke reactie gegeven waarin zij zijn ingegaan op de naar voren gebrachte wrakingsgronden en het verloop van de zitting. Zij hebben, samengevat, uiteengezet dat de zittingskamer Innoldvest uit een oogpunt van verwachtingsmanagement er op heeft gewezen dat het de vraag is of de Afdeling aan alle beroepsgronden kan toekomen. De zittingskamer heeft daarbij niet aangegeven dat dit tot een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep zou leiden en heeft dat ook niet gesuggereerd. De stelling dat de zittingskamer een bagatelliserende houding zou hebben aangenomen en de argumenten van Innoldvest niet serieus zou hebben genomen is volgens de zittingskamer niet correct. Hierover heeft de zittingskamer vermeld dat op de zitting geen enkel oordeel over de beroepsgronden of daaraan ten grondslag liggende argumenten is gegeven en dat deze wel degelijk serieus zijn genomen. Voor zover de zittingskamer daarover vragen had, heeft zij deze ter zitting gesteld.
Beoordeling van het verzoek
4.       Wat Innoldvest heeft aangevoerd biedt geen grond voor het oordeel dat de staatsraden door de wijze waarop zij het onderzoek ter zitting hebben verricht partijdig of vooringenomen zijn geweest. Weliswaar heeft Innoldvest  het verloop van de zitting, de wijze van vraagstelling en de houding van de staatsraden als uitingen van vooringenomenheid ervaren, maar die eigen ervaring betekent niet dat de vrees van Innoldvest voor vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraden ook objectief gerechtvaardigd is.
Dat de zittingskamer op de zitting heeft uitgelegd dat en waarom het de vraag is of de Afdeling aan de inhoudelijke beoordeling van bepaalde beroepsgronden van Innoldvest kan toekomen, kan duiden op een andere opvatting van de staatsraden over de benadering van het juridische geschil dan Innoldvest wenst, maar is geen aanwijzing voor vooringenomenheid of partijdigheid. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt verder niet dat de zittingskamer op een zodanige wijze vooruit is gelopen op de uitkomst van het beroep dat daaruit vooringenomenheid en partijdigheid blijkt. Ook bieden het proces-verbaal en wat is aangevoerd over de stijl waarop de zitting werd geleid dan wel de bevraging is ingeleid geen objectieve aanknopingspunten voor het oordeel dat de staatsraden de gronden van Innoldvest niet serieus zouden hebben genomen. Dat de staatsraden geen vragen hebben gesteld over bepaalde volgens Innoldvest fundamentele aspecten in deze zaak betekent verder niet dat de staatsraden de stukken uit het dossier niet goed hebben bestudeerd. De bevraging door de staatsraden tijdens de behandeling op een zitting is vooral bedoeld voor opheldering van wat de Afdeling nog niet duidelijk is. Als bepaalde onderwerpen op de zitting niet aan de orde worden gesteld door de staatsraden, wil dat dus niet zeggen dat zij daarvan niet op de hoogte zijn.
5.       Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen gronden zijn  voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzitter
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2025
604