ECLI:NL:RVS:2025:1874

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
202501981/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 31 maart 2025 het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister van Asiel en Migratie op 17 januari 2025 de aanvraag van de appellant om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling had genomen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Maalsen, advocaat in Nijmegen, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 april 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel is niet verder gemotiveerd, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand, en de minister van Asiel en Migratie wordt in het gelijk gesteld.

Uitspraak

202501981/1/V3.
Datum uitspraak: 28 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 31 maart 2025 in zaak nr. NL25.2584 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 31 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Maalsen, advocaat in Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 11 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1642, onder 4.3 tot en met 4.8, waarin de Afdeling uitlegt waarom de besluitvorming niet zonder meer onzorgvuldig is als de minister in het voornemen in de Dublinprocedure niet expliciet ingaat op de individuele omstandigheden van een vreemdeling). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Snijders
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2025
279