ECLI:NL:RVS:2025:1912

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202501920/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Op 30 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 15 januari 2025 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 27 maart 2025 het beroep van de appellant ongegrond, waarop de appellant hoger beroep instelde.

In de uitspraak van de Raad van State werd vastgesteld dat het hogerberoepschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen. De appellant had niet duidelijk gemaakt op welk punt de uitspraak van de rechtbank niet juist was en waarom. De rechtbank had in haar uitspraak uiteengezet dat de minister de asielaanvraag niet in behandeling hoefde te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had ook aangegeven dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat de appellant en haar kinderen in Frankrijk dezelfde medische zorg konden krijgen als in Nederland.

De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijk oordeel kon worden gegeven over het hoger beroep. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij, griffier.

Uitspraak

202501920/1/V2.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant], mede namens haar minderjarige kinderen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2025 in zaak nr. NL25.2084 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 27 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat appellant in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, voldoet niet aan de wet (artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000). Volgens de wet moet iemand die hoger beroep instelt, uitleggen op welk punt de uitspraak van de rechtbank niet juist is en waarom dat volgens hem zo is. Dat heeft appellant niet gedaan. De rechtbank heeft in de uitspraak uitgelegd waarom de minister wordt gevolgd in haar standpunt dat zij de asielaanvraag van appellant niet in behandeling hoeft te nemen, omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is. Daarbij heeft de rechtbank uitgelegd waarom de minister voor Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en ervan mag uitgaan dat appellant en haar kinderen in Frankrijk dezelfde medische zorg kunnen krijgen als zij nu in Nederland hebben. De rechtbank heeft daarbij belang gehecht aan het feit dat appellant met haar kinderen slechts één dag in Frankrijk heeft verbleven zonder contact te hebben met de autoriteiten en daarom haar gestelde slechte ervaringen met de Franse autoriteiten niet aannemelijk heeft gemaakt. In hoger beroep benadrukt appellant dat Frankrijk volgens haar geen veilige omgeving voor haar kinderen is en dat haar zoon momenteel gespecialiseerde medische zorg krijgt in Nederland. Daarmee legt appellant niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens haar niet juist is. Omdat het hogerberoepschrift dus niet aan de eisen van de wet voldoet, kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep.
2.       De Afdeling verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
936-1113