ECLI:NL:RVS:2025:1923

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202207329/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke toetsing van het Parapluplan ‘Witte vlekken en reparaties’ van de gemeente Stichtse Vecht met betrekking tot bestemmingsplanwijzigingen

Op 30 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant en de raad van de gemeente Stichtse Vecht. De zaak betreft het 'Parapluplan Witte vlekken en reparaties', dat op 1 november 2022 door de raad is vastgesteld. Dit plan beoogt een juridische regeling voor gebieden die niet zijn meegenomen in eerdere bestemmingsplannen, en bevat reparaties voor bestaande bestemmingsplannen. De appellant, die mede-eigenaar is van een perceel in Maarssen, heeft beroep ingesteld tegen de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - schuilgelegenheid/berging' die aan zijn perceel is toegekend. Hij betoogt dat deze functieaanduiding niet in overeenstemming is met het vorige bestemmingsplan en dat het toekennen van deze functie een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, wat niet de bedoeling van het parapluplan is. De Afdeling heeft de zaak op 26 maart 2025 ter zitting behandeld, waar de appellant werd vertegenwoordigd door gemachtigden en de raad door mr. R.S.L. Orie en een andere gemachtigde. De Afdeling oordeelt dat de raad de functieaanduiding heeft mogen toekennen, omdat deze aansluit bij de feitelijke situatie en de belangen van de betrokken partijen. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202207329/1/R1.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Meerstad, gemeente Groningen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Stichtse Vecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2022 heeft de raad het "Parapluplan ‘Witte vlekken en reparaties’" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B] en de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en mr. R.S.L. Orie, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 11 november 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Inleiding
3.       Het plangebied heeft betrekking op diverse locaties verspreid over het grondgebied van de gemeente Stichtse Vecht. In delen van het plangebied zijn zogenoemde witte vlekken ontstaan omdat bepaalde gronden (al dan niet bewust) niet zijn meegenomen in de actualisatie van eerdere bestemmingsplannen. Daarnaast heeft dit parapluplan betrekking op diverse reparaties van geldende bestemmingsplannen, waarbij voor diverse locaties een beoogde regeling niet is opgenomen of per abuis is overschreven. Ook gaat het om locaties die niet conform de feitelijke (legale) situatie zijn bestemd. Met het plan is dan ook beoogd om voor deze gebieden tot een actueel juridisch-planologische regeling te komen.
4.       [appellant] is voor één vijfde deel eigenaar van het perceel kadastraal bekend als Maarssen, sectie K, nummer 1117. [gemachtigde A] en [gemachtigde B] zijn mede-eigenaren van dit perceel. Op dit perceel is een recreatiewoning aanwezig. [appellant] kan zich niet met het parapluplan verenigen voor zover dit betrekking heeft op het naastgelegen perceel van [partij], kadastraal bekend als Maarssen, sectie K, nummer 1367 (hierna: het perceel).
Het beroep
5.       [appellant] kan zich niet verenigen met de functieaanduiding "specifieke vorm van natuur - schuilgelegenheid/berging" (hierna: functieaanduiding) die in het plan aan het perceel is toegekend. Hiertoe voert hij aan dat het vorige bestemmingsplan "Landelijk Gebied Maarssen" dat de raad op 17 december 2013 heeft vastgesteld (hierna: het vorige plan), niet voorzag in deze functieaanduiding, maar enkel in de bestemming "Natuur". De eigenaren van het perceel hebben dit in 2013 ook gekocht met enkel de bestemming "Natuur". Door het toekennen van deze functieaanduiding wordt volgens [appellant] een nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt en is geen sprake van een reparatie, wat onder andere het doel is van het parapluplan. De status van de inventarisatielijst uit 1992 waaruit volgens de raad zou blijken dat ter plaatse een bouwwerk aanwezig was, is volgens [appellant] onduidelijk en er is naar aanleiding van een eerdere beroepsprocedure over onder andere dit perceel geen uitspraak van de Afdeling waaruit zou blijken dat zij positief heeft geoordeeld over een dergelijke functieaanduiding. Bovendien is het vorige plan, dat dateert van na voornoemde beroepsprocedure, vastgesteld zonder die functieaanduiding. Het opofferen van de bestemming "Natuur" is volgens [appellant] niet nodig en niet overeenkomstig beleid van de raad. Volgens hem verleent de raad geen medewerking aan het realiseren van nieuwe schuilgelegenheden. Verder voert [appellant] aan dat de opgenomen planregels in artikel 8 de natuurwaarden van het perceel in onevenredige mate aantasten, terwijl een goede motivering en belangenafweging ontbreekt. Tot slot voert [appellant] aan dat sprake is van aantasting van zijn uitzicht en rust vanwege de grootte van de toegestane schuilgelegenheid/berging.
5.1.    Artikel 8.1 van de planregels luidt:
"De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
[…]
e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur- schuilgelegenheden/berging': een schuilgelegenheid, observatiehut en/of berging;
[…]"
Artikel 8.2 van de planregels luidt:
"a. op de in artikel 8 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, observatiehutten en schuilhutten ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
[…]
d. de oppervlakte van schuilhutten, observatiehutten en bergingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - schuilgelegenheden/berging' bedraagt ten hoogste 15 m²;
e. de bouwhoogte van schuilhutten, observatiehutten en bergingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - schuilgelegenheden/berging' bedraagt ten hoogste 2,5 m;
[…]"
5.2.    De Afdeling stelt vast dat net zoals het vorige plan, dit plan voorziet in de bestemming "Natuur". Ter zitting is gebleken dat dit tussen partijen niet in geschil is. Ook klopt het dat de eigenaren van het perceel dit in 2013 hebben gekocht met enkel deze natuurbestemming. Verder stelt de Afdeling vast dat het perceel, anders dan in het vorige plan, nu ook de functieaanduiding "specifieke vorm van natuur - schuilgelegenheid/berging" heeft gekregen. Deze en andere door [appellant] in zijn beroepschrift genoemde omstandigheden maken echter niet dat de raad nu niet aan het perceel deze functieaanduiding heeft mogen toekennen. In het algemeen kunnen namelijk aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In dit geval heeft de raad toegelicht dat met het parapluplan aan het perceel de functieaanduiding wordt toegekend waar blijkens de plankaart en de inventarisatielijst behorende bij het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Maarssen", vastgesteld op 4 september 1992 door de voormalige gemeente Maarssen, sinds 1992 een bouwwerk aanwezig is. Deze aanduiding is nadien abusievelijk in daaropvolgende plannen niet als zodanig bestemd, wat met het voorliggend plan wordt hersteld, aldus de raad. Ter zitting is komen vast te staan dat [appellant] de plankaart en de inventarisatielijst niet inhoudelijk betwist noch dat er sinds 1992 ter plaatse een berging aanwezig is.
5.3.    De raad heeft toegelicht dat de schuilgelegenheid/berging ondersteunend moet zijn aan het in stand houden van de bestemming "Natuur" van het perceel en de omliggende omgeving. Dit volgt ook uit artikel 8.1, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 8.2, onder a, van de planregels. Verder is ter plaatse gebruik als recreatiewoning niet mogelijk. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de opgenomen planregels in artikel 8 de natuurwaarden van het perceel in onevenredige mate aantasten. Dat het plan in een iets grotere maatvoering voor een schuilgelegenheid/berging voorziet dan waar in de inventarisatielijst van is uitgegaan, is evenmin grond voor het oordeel dat de raad in dit geval aan het perceel deze functieaanduiding niet had mogen toekennen. De raad heeft toegelicht dat voor een groot deel van het gemeentelijk grondgebied is gekozen om een uniforme regeling, ook ten aanzien van de maatvoering, vast te stellen voor een schuilgelegenheid/berging binnen een natuurbestemming. Daarbij is volgens de raad in dit plan de reeds in het vorige plan opgenomen algemene maatvoering voor een schuilgelegenheid/berging die hoort bij de bestemming "Natuur" overgenomen. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de verdere toepassing van deze algemene planregeling in dit concrete geval onredelijk zou uitwerken. Daarbij is van belang dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de maatvoering passend is gelet op de grootte van het perceel, welke toelichting naar het oordeel van de Afdeling wordt ondersteund door de ook ter zitting getoonde afbeeldingen van het perceel. [appellant] heeft deze passendheid onvoldoende gemotiveerd bestreden. De enkele omstandigheid dat de inventarisatielijst uitging van een kleinere maatvoering biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad thans niet mocht besluiten tot de grotere maatvoering van maximaal 15 m² oppervlakte, met een maximumhoogte van 2,5 m.
Wat betreft het betoog van [appellant] over zijn uitzicht en rust, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van een onevenredige aantasting hiervan. Daarbij heeft de raad mogen betrekken dat op grond van artikel 8.2, onder d en e, van de planregels de oppervlakte en bouwhoogte van een schuilhut/berging 15 m² respectievelijk 2,5 m is, wat in een omgeving als hier aan de orde niet ongebruikelijk is. Ook heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat de afstand tussen de functieaanduiding en de recreatiewoning van [appellant] ongeveer 9,5 m is en dat ter plaatse al een bergkist aanwezig is, zodat nu al geen sprake is van geheel vrij uitzicht. Bovendien bestaat het tussenliggende gebied uit opgaande beplanting (bos), waardoor een groot deel van het jaar geen sprake is van uitzicht vanaf het perceel van [appellant] richting het perceel van [partij]. Dat een periode van het jaar deze beplanting niet groen is en er dan wel zicht op de schuilgelegenheid/berging zou bestaan, zoals [appellant] ter zitting heeft aangegeven, is alle omstandigheden en belangen in aanmerking nemend, niet zodanig zwaarwegend dat kan worden gezegd dat daardoor en overigens door de planontwikkeling sprake zou zijn van een als onevenredig te kwalificeren aantasting van het uitzicht en rust van [appellant].
Het betoog faalt.
Overig
6.       In wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de Afdeling verder geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of voor het oordeel dat het besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. van Helvoort, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
877