ECLI:NL:RVS:2025:1926

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202302132/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek inzake erfafscheidingen en bouwwerken in Eindhoven

Op 30 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het hoger beroep volgde op een afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van een handhavend verzoek van [appellante] met betrekking tot twee erfafscheidingen en verschillende bouwwerken aan de Cluselaan in Eindhoven. Het college had het verzoek afgewezen op de grond dat [appellante] geen belanghebbende was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het verzoek niet als een aanvraag kon worden beschouwd. De rechtbank had het beroep van [appellante] tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde [appellante] grotendeels de argumenten die zij eerder had aangevoerd. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [appellante] geen belanghebbende was. De Afdeling voegde hieraan toe dat de betrokkenheid van de bouwwerken bij de welstandsbeoordeling van de buren van [appellante] niet betekende dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt. Ook werd opgemerkt dat de bedrijfsmatige activiteiten aan de Cluselaan niet waren genoemd in het handhavingsverzoek van [appellante].

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Het college werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.

Uitspraak

202302132/1/R2.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Eindhoven,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 24 februari 2023 in zaak nr. 21/2517 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven
Procesverloop
Bij brief van 29 maart 2021 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen twee erfafscheidingen en verschillende bouwwerken aan de Cluselaan 17, 19 en 31 in Eindhoven afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2.       [appellante] woont aan de [locatie] in Eindhoven. Zij vindt dat de buurt wordt ontsierd door twee erfafscheidingen en verschillende bouwwerken aan de Cluselaan 17, 19 en 31 in Eindhoven. Zij heeft het college verzocht om daartegen handhavend op te treden. Volgens [appellante] zijn deze bouwwerken ten onrechte zonder omgevingsvergunning gebouwd.
3.       Het college heeft dit verzoek afgewezen. Volgens het college is [appellante] geen belanghebbende bij haar verzoek om handhaving, waardoor haar verzoek geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daarom is de afwijzing van het verzoek geen besluit en heeft het college het bezwaar van [appellante] tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] tegen dit besluit ongegrond verklaard.
4.       De rechtbank heeft gemotiveerd uiteengezet waarom [appellante] geen belanghebbende is bij haar verzoek om handhaving. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen onder 10 en 11 waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.1.    De Afdeling voegt daar aan toe dat ook de omstandigheid dat de bouwwerken aan de Cluselaan zijn betrokken bij de welstandsbeoordeling van de bouwwerken bij de buren van [appellante], niet betekent dat [appellante] daarom als belanghebbende bij haar verzoek om handhaving tegen de bouwwerken aan de Cluselaan moet worden aangemerkt. Ook is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat [appellante] de bedrijfsmatige activiteiten aan de Cluselaan niet heeft genoemd in haar handhavingsverzoek. Deze activiteiten vallen ook niet samen met de mogelijke overtredingen die zij wel heeft genoemd in het handhavingsverzoek. De vraag of een omgevingsvergunning nodig is voor het gebruik van de percelen voor bedrijfsmatige activiteiten in strijd met het bestemmingsplan, is namelijk wezenlijk anders dan de vraag of een omgevingsvergunning nodig is voor het bouwen van bouwwerken en erfafscheidingen op die percelen.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025