ECLI:NL:RVS:2025:1927

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202404518/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen bestuursdwang wegens strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem op 14 maart 2024 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit werd op schrift gesteld en vermeldde dat een gedeelte van de kosten, € 140,00, voor rekening van de appellante zou komen. Op 30 mei 2024 verklaarde het college het bezwaar van de appellante ongegrond. Hierop heeft de appellante beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 april 2025. De appellante stelde dat zij het besluit van 30 mei 2024 pas op 16 juli 2024 had ontvangen, omdat het in eerste instantie bij haar buren terecht was gekomen. Echter, de appellante heeft deze stelling niet onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt dat zij het besluit pas op die datum heeft ontvangen. De Afdeling oordeelt dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien het beroepschrift digitaal was ingediend op 17 juli 2024, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel.

De conclusie van de Afdeling is dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard en dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Brink, griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 april 2025.

Uitspraak

202404518/1/R4.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Arnhem,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2024 heeft het college zijn beslissing om op 5 maart 2024 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 140,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 30 mei 2024 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Rutte heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 april 2025, waar het college, vertegenwoordigd door L.E.W. Jansen, is verschenen.
Overwegingen
1.       Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken".
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt".
Artikel 6:11 van de Awb luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest".
2.       Het besluit van 30 mei 2024 is verzonden op 3 juni 2024. Dat betekent dat de termijn voor het indienen van beroep liep tot en met 15 juli 2024. Het beroepschrift is digitaal ingediend op 17 juli 2024. Dit is dus buiten de in artikel 6:7 van de Awb voorgeschreven termijn van 6 weken.
[appellante] stelt dat het besluit in eerste instantie bij haar buren terecht is gekomen en dat zij die pas op 16 juli 2024 heeft ontvangen. Zij heeft vervolgens zo snel als mogelijk, een dag later, een beroepschrift ingediend. [appellante] heeft haar stelling echter niet onderbouwd en heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het besluit van 30 mei 2024 pas op 16 juli 2024 heeft ontvangen. De Afdeling oordeelt daarom dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Conclusie
3.       Het beroep is niet-ontvankelijk.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van den Brink, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Brink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
1069