ECLI:NL:RVS:2025:1929

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202204163/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor appartementencomplex met horecafunctie in Zevenaar

Op 30 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar. De vergunning betrof de bouw van een appartementencomplex met een horecafunctie op een perceel in Zevenaar, dat in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Centrum Zevenaar'. De vergunning was verleend op basis van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Appellanten, bewoners van de nabijgelegen woningen, voerden aan dat de vergunning hun woon- en leefklimaat onevenredig zou aantasten. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelden. Tijdens de zitting op 15 april 2025 werd de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank de belangen van de appellanten voldoende had meegewogen en dat de verleende omgevingsvergunning niet onterecht was. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de vergunning geen terras toestond, wat door het college was uitgelegd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

202204163/1/R4.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend in Zevenaar (hierna: [appellant] en anderen),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juni 2022 in zaak nr. 20/3745 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar.
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een appartementencomplex met horecafunctie op het perceel [locatie] in Zevenaar.
Bij besluit van 9 september 2021 heeft het college de omgevingsvergunning op enkele punten gewijzigd.
Bij uitspraak van 2 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen tegen deze besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 15 april 2025, waar [appellant A] en [appellant C], bijgestaan door mr. T. Brouwer, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.J. Schut, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2.       Het bouwplan maakt de oprichting mogelijk van een appartementencomplex met zeven appartementen en een horecafunctie op de begane grond op het perceel aan het [locatie] in Zevenaar.
Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Zevenaar", op grond waarvan op het perceel de bestemming "Maatschappelijk" rust. Om het bouwplan toch mogelijk te maken, heeft het college een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
[appellant] en anderen wonen naast en in de buurt van het perceel. Zij verzetten zich tegen de verleende omgevingsvergunning, omdat zij vrezen voor een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat.
3.       De rechtbank heeft geconcludeerd dat het wijzigingsbesluit van 9 september 2021 is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en heeft geen grond gezien voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet redelijkerwijs heeft kunnen verlenen.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college hun belangen bij behoud van een goed woon- en leefklimaat onvoldoende in de afweging heeft betrokken. Daarover hebben zij aangevoerd dat het perceel in een rustige woonwijk ligt waar nieuwvestiging van horeca niet passend is. Volgens [appellant] en anderen heeft het college de omgeving van het perceel ten onrechte getypeerd als gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". Verder hebben [appellant] en anderen aangevoerd dat de omgevingsvergunning meer mogelijk maakt dan alleen daghoreca en dat hiermee ook middelzware horeca zoals een restaurant, eethuis of bistro is toegestaan. Dit heeft volgens [appellant] en anderen ook tot gevolg dat het college bij de bepaling van de parkeerbehoefte niet de parkeernorm voor de categorie café/bar/cafetaria had moeten toepassen maar die voor een restaurant. Bovendien heeft het college de parkeernormen ten onrechte naar rato toegepast. [appellant] en anderen hebben verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vestiging van daghoreca niet in strijd is met de Centrumvisie Zevenaar en dat voldoende is geborgd dat geen terras zal worden gerealiseerd. Bovendien heeft de rechtbank miskend dat het bouwplan vanwege de bouwhoogte en bouwmassa niet in het straatbeeld past. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte geen gevolgen verbonden aan de gebrekkige participatie bij de vergunningverlening, aldus [appellant] en anderen.
4.1.    De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de beroepsgronden van [appellant] en anderen die overeenkomen met wat zij in hoger beroep hebben aangevoerd. In wat [appellant] en anderen in hoger beroep hebben aangevoerd over de typering van de omgeving van het bouwplan, het met de omgevingsvergunning toegestane type horeca, de Centrumvisie Zevenaar, het parkeren, de inpassing van het bouwplan in het straatbeeld en het participatietraject, ziet de Afdeling geen redenen waarom de gemotiveerde beoordeling van deze aangevoerde gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank over deze beroepsgronden en in de onder 5.1, 6.2 tot en met 6.5, 7.1, 9.2 en 10.1 van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt daar aan toe dat zij de stelling van [appellant] en anderen dat met de verleende omgevingsvergunning vestiging van een restaurant, eethuis of bistro niet is uitgesloten vanwege de onduidelijke afbakening van de begrippen dag- en avondhoreca, niet volgt. De omgevingsvergunning is verleend voor daghoreca en uit de artikelen 1.30 en 1.7 van de planregels, in samenhang gelezen, volgt dat restaurants, eethuizen en bistro’s niet onder het begrip daghoreca vallen.
De Afdeling is net als de rechtbank van oordeel dat de omgevingsvergunning het niet mogelijk maakt dat de gronden bij de horecagelegenheid worden gebruikt voor een terras. Het terras is geen onderdeel van de aanvraag en is daarmee ook niet vergund. Dit heeft het college ook uitgelegd in de omgevingsvergunning. Het op de verbeelding opgenomen besluitvlak en de bij de omgevingsvergunning behorende illustratie maakt dat niet anders. Met dat vlak wordt namelijk uitsluitend het gebied aangeduid waarop het besluit betrekking heeft en dat gebied mag alleen worden gebruikt voor datgene dat is aangevraagd en vergund. Daaronder valt niet een terras, zoals het college ook heeft toegelicht. Dat betekent dat de afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van horeca er niet toe strekt om de strijdigheid van het terras met het bestemmingsplan op te heffen. In de omgevingsvergunning is het gebruik van de gronden voor een terras niet mogelijk gemaakt, maar juist uitdrukkelijk uitgesloten. Gelet hierop is een terras ook na vergunningverlening planologisch niet toegestaan op het perceel.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
604