202401086/1/A2.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Haarlem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 22 december 2023 in zaak nr. 23/3461 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2022 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2023 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting op 4 maart 2025 ter behandeling aan de orde gesteld. Partijen zijn niet verschenen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. Een uitspraak van de rechtbank moet op grond van artikel 8:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aangetekend worden verzonden. Dat is op 22 december 2023 niet gebeurd. Aan [appellante] is de uitspraak later, op 16 februari 2024, aangetekend verzonden. Dit betekent dat voor haar toen de hogerberoepstermijn is gaan lopen. Het hoger beroep is daarom op tijd ingediend.
Inleiding
2. Sinds 13 november 2017 woont [appellante] samen met haar twee kinderen in een sociale huurwoning in Haarlem. Zij is een slachtoffer van de toeslagenaffaire en heeft als gevolg daarvan PTSS en pleinvrees opgelopen. De woning roept veel nare herinneringen bij haar op. Ook heeft zij last van gewrichtspijn. Daarom heeft zij op 1 januari 2022 een urgentieverklaring aangevraagd.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college redelijkerwijs de aanvraag van [appellante] heeft kunnen afwijzen. Daarbij mocht het college het nader advies van 9 december 2022 van de medisch deskundige betrekken bij de beoordeling van het bezwaar. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het dossier informatie ontbrak die voor de beoordeling van de arts relevant zou zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het advies objectief en inzichtelijk tot stand is gekomen. De behandelovereenkomst tussen [appellante] en haar behandelaren geeft volgens de rechtbank geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de arts. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college geen toepassing heeft hoeven geven aan de hardheidsclausule. Het college mocht hierbij betrekken dat [appellante] in 2014 al een voorkeursbehandeling heeft gehad. Ook mocht het college betrekken dat er behandelingsmogelijkheden zijn voor de psychische klachten van [appellante]. Tot slot heeft het college zich volgens de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat de nadelige gevolgen van de weigering voor [appellante] niet onevenredig zijn met het besluit te dienen doel, namelijk de goede en evenredige woonruimteverdeling.
Hoger beroep
4. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverweging 5 tot en met 10 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
284-1129