Uitspraak
Datum uitspraak: 30 april 2025
BESTUURSRECHTSPRAAK
appellante,
voorzitter
griffier
Raad van State
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 april 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de Dienst Toeslagen. De zaak betreft de weigering van de Dienst Toeslagen om een compensatie toe te kennen voor het jaar 2008, na een verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen had eerder, op 18 augustus 2021, besloten om geen compensatie toe te kennen, en dit besluit werd in een later bezwaar op 10 mei 2023 gehandhaafd. De rechtbank Midden-Nederland had op 17 april 2024 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelde.
De kern van het geschil draait om de vraag of de Dienst Toeslagen institutioneel vooringenomen heeft gehandeld door niet nader uit te vragen bij een gebleken tekortkoming in de bewijsstukken die door [appellante] zijn ingediend. [appellante] betoogde dat zij in 2008 voor haar tweeling gebruik heeft gemaakt van gastouderopvang, maar dat dit niet correct was weergegeven in de door haar ingediende formulieren. De Afdeling oordeelde dat de Dienst Toeslagen geen aanleiding had om aanvullende informatie op te vragen, omdat de gegevens in de ingediende formulieren overeenkwamen met de jaaropgave van het gastouderbureau.
De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Dienst Toeslagen niet in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door het bezwaarschrift niet als zodanig te behandelen. De Afdeling concludeerde dat de Dienst Toeslagen niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de opvang van de tweeling, en dat de argumenten van [appellante] niet voldoende waren om de eerdere besluiten te weerleggen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor zorgvuldige documentatie en communicatie bij aanvragen voor kinderopvangtoeslag.