ECLI:NL:RVS:2025:1962

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202402376/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering compensatie kinderopvangtoeslag 2012

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen de weigering van de Dienst Toeslagen om een compensatie voor de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 toe te kennen, ongegrond heeft verklaard. De Dienst Toeslagen had op 18 oktober 2021 besloten om geen compensatie toe te kennen, onder verwijzing naar het advies van de Commissie van Wijzen. Dit besluit werd later, op 16 mei 2023, bevestigd na een bezwaar van [appellante]. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen geen fouten had gemaakt en dat er geen sprake was van vooringenomenheid in de beoordeling van de kinderopvangtoeslag.

[appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag is uitgegaan van informatie van de kinderopvanginstelling zonder nadere informatie bij haar op te vragen. Dit zou getuigen van institutionele vooringenomenheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 maart 2025 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de Dienst Toeslagen geen aanleiding had om nadere informatie op te vragen, aangezien de afwijkingen in de jaaropgave van de kinderopvanginstelling niet ongebruikelijk zijn en geen vragen opriepen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202402376/1/A2.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 7 maart 2024 in zaak nr. 23/3728 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Dienst Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2021 heeft de Dienst Toeslagen, voor zover in hoger beroep van belang, geweigerd aan [appellante] een compensatie toe te kennen voor het jaar 2012.
Bij besluit van 16 mei 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2023 (lees: 7 maart 2024) heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.A. Fischer, advocaat in Assen, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Onder de Dienst Toeslagen wordt hierna ook verstaan: diens rechtsvoorganger de Belastingdienst/Toeslagen.
2.       [appellante] heeft op 19 november 2019 verzocht om een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Bij het besluit van 18 oktober 2021 heeft de Dienst Toeslagen, onder overneming van het advies van de Commissie van Wijzen van 6 augustus 2021, geweigerd een compensatie toe te kennen voor het jaar 2012. Volgens de Dienst Toeslagen zijn bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag van [appellante] over dat jaar geen fouten gemaakt en betekent dit dat geen sprake is van vooringenomen handelen. De Dienst Toeslagen is bij het besluit van 16 mei 2023 bij deze weigering gebleven.
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omstandigheid dat de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 is uitgegaan van de informatie van de kinderopvanginstelling, zonder nader informatie bij haar op te vragen, getuigt van institutionele vooringenomenheid. Zij voert daartoe aan dat sprake was van een hoge terugvordering en dat het aantal opvanguren, dat bleek uit de door de kinderopvanginstelling verstrekte informatie, sterk afweek van het aantal dagen kinderopvang dat was opgenomen in de door haar overgelegde plaatsingsovereenkomst. Daarbij is van belang dat zij destijds ten onrechte stond geregistreerd als fraudeur.
3.1.    Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht) kent de Dienst Toeslagen een compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die schade heeft geleden doordat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen. In de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 2.1 van de Wht (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3 (herdruk), blz. 70-71) is een niet-limitatieve opsomming van kenmerken genoemd die tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van institutionele vooringenomenheid. Een van die kenmerken is het  niet nader opvragen van informatie bij belanghebbenden bij een gebleken tekortkoming in de overgelegde bewijsstukken.
3.2.    Dat het aantal opvanguren in de jaaropgave van de kinderopvanginstelling afweek van het in de plaatsingsovereenkomst overeengekomen aantal uren heeft de Dienst Toeslagen geen aanleiding hoeven geven om aan de juistheid van de jaaropgave te twijfelen. Het op de jaaropgave opgenomen aantal uren kan om verklaarbare redenen afwijken van het overeengekomen aantal opvanguren en roept op zichzelf dus geen vragen op die tot navraag bij de ouder aanleiding zouden moeten zijn. Hetzelfde geldt voor de door [appellante] gestelde discrepantie tussen het volgens de jaaropgave afgenomen aantal uren opvang en het feit dat zij haar inkomen uit een eigen onderneming verwierf. Dat de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2012 tot een terugvordering van € 11.148,00 heeft geleid is evenmin een omstandigheid die de Dienst Toeslagen aanleiding had moeten geven om bij [appellante] nadere informatie op te vragen. Dit betreft namelijk de normale werking van het systeem van kinderopvangtoeslag. Er vindt een lagere vaststelling en een terugvordering plaats als het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang afwijkt van het aantal uren waarop het voorschot is berekend. De door [appellante] aangevoerde omstandigheden hebben de Dienst Toeslagen op zichzelf of in samenhang dan ook geen aanleiding hoeven geven om voorafgaand aan de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2012 bij [appellante] informatie in te winnen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen van de Dienst Toeslagen.
3.3.    Het betoog faalt.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. M.M. Kaajan en mr. M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
809