202306182/1/A3.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 augustus 2023 in zaak nr. 21/1619 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2020 heeft de burgemeester [appellant] een last onder dwangsom opgelegd voor het overtreden van artikel 2:74 van de Algemene plaatselijke verordening van Sittard-Geleen (hierna: APV).
Bij besluit van 10 mei 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. V.S.J. Chorus, advocaat in Nuth, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. B. Daniels-Hendrix, via een videoverbinding zijn verschenen.
Overwegingen
1. In een bestuurlijke rapportage van de politie van 25 november 2020 staat dat is geconstateerd dat [appellant] op 20 november 2020 omstreeks 22:00 uur bij het tankstation ter hoogte van de Dr. Nolensstraat in Sittard het verbod van artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. In deze bepaling is het verbod opgenomen om zich op of aan de openbare weg in of op een voertuig te bevinden met het kennelijke doel om verdovende middelen al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. Op grond van deze rapportage heeft de burgemeester vastgesteld dat [appellant] artikel 2:74 van de APV heeft overtreden en hem een dwangsom opgelegd van € 5.000,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 20.000,00 om herhaling te voorkomen.
2. De rechtbank heeft gemotiveerd geoordeeld dat de burgemeester zich op grond van de uitgebrachte bestuurlijke rapportage van 25 november 2020 terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] de APV heeft overtreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijkheden in de bestuurlijke rapportage niet zijn bestreden en dat de burgemeester mocht afgaan op de juistheid van de op ambtsbelofte opgemaakte rapportage. Verder heeft de rechtbank gemotiveerd geoordeeld dat de opgelegde last onder dwangsom op grond van vaste rechtspraak als doel heeft om herhaling te voorkomen en dus een herstelsanctie en geen punitieve sanctie is. De rechtbank heeft tot slot gemotiveerd geoordeeld dat de dwangsom in een redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom.
3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de burgemeester hem ten onrechte een last onder dwangsom heeft opgelegd, omdat hij de APV niet heeft overtreden, er volgens hem wel sprake is van een punitieve sanctie en de last onevenredig is.
4. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Op die gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. [appellant] heeft niet aangegeven waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. De burgemeester hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
818-1158