ECLI:NL:RVS:2025:1967

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202205147/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving houtopstand in Oud-Alblas

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 juli 2022 het beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden van een verzoek om handhavend op te treden tegen een houtopstand op het perceel van [belanghebbende A] (nu: [belanghebbende B]) in Oud-Alblas. [appellant], eigenaar van korenmolen De Hoop, stelt dat de houtopstand te hoog is en de werking van de molen beperkt. Het college heeft echter geoordeeld dat er geen overtreding is, omdat de houtopstand onder het gebruiksovergangsrecht valt. De rechtbank heeft dit oordeel bevestigd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 november 2024 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het college en de rechtbank ten onrechte geen rekening hebben gehouden met de 3e herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom". De Afdeling concludeert dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de houtopstand onder het gebruiksovergangsrecht valt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het college moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de handhaving van bestemmingsplannen en het gebruiksovergangsrecht, vooral in het licht van de recente inwerkingtreding van de Omgevingswet. De Afdeling benadrukt dat het gebruiksovergangsrecht niet van toepassing is op gebruik dat onder een aanlegvergunningstelsel valt. Dit betekent dat de houtopstand mogelijk niet in overeenstemming is met de bestemmingsplanregels, wat leidt tot de noodzaak voor het college om opnieuw te beoordelen of handhavend optreden gerechtvaardigd is.

Uitspraak

202205147/1/R3.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2022 in zaak nr. 19/3691 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2018 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de houtopstand op het perceel van [belanghebbende A] (nu: [belanghebbende B]) aan het [locatie] in Oud-Alblas (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 18 juni 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college, [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak behandeld een zitting van op 27 november 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Bender, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende B] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 7 maart 2017. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] is eigenaar van korenmolen De Hoop aan het Oosteinde 7 in Oud-Alblas. Ten noorden van de molen ligt het perceel met de houtopstand. [appellant] heeft verzocht om handhaving tegen de houtopstand omdat deze in strijd met de regels over de molenbiotoop te hoog is en de werking van de molen daardoor wordt beperkt.
Naar aanleiding van dit handhavingsverzoek heeft het college geconstateerd dat er op het perceel een houtopstand aanwezig is waarvoor op grond van artikel 29.1.3, onder a en d, van de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom", vastgesteld op 25 januari 2010, een aanlegvergunning moet worden verleend. Voor de houtopstand is niet zo’n aanlegvergunning verleend. Het college heeft echter afgezien van handhaving omdat de houtopstand valt onder het overgangsrecht voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 32.2.1 van het bestemmingplan. Volgens het college bestond er voor vaststelling van het bestemmingsplan nog geen aanlegvergunningplicht voor de houtopstand. Ook was er ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan al sprake van een houtopstand die hoger was dan nu zonder aanlegvergunning is toegestaan.
In geschil is of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een overtreding omdat de houtopstand onder de bescherende werking van het gebruiksovergangsrecht valt.
De relevante bestemmingsplanbepalingen zijn opgenomen in de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
Hoger beroepsgronden
Geen gebruiksovergangsrecht
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een overtreding en dat hij daarom niet bevoegd is tot handhaving. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat de houtopstand onder het overgangsrecht valt. Volgens [appellant] kan de aanwezigheid van bomen niet gelijkgesteld worden aan "gebruik" in de zin van het overgangsrecht. Dit blijkt volgens hem ook uit het feit dat een vergunningplicht geldt op grond van artikel 29.1.3 van het plan "Buitengebied Graafstroom".
3.1.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft afgezien van handhavend optreden omdat de houtopstand op het perceel onder het gebruiksovergangsrecht valt. Dat komt omdat de houtopstand al aanwezig was op het moment dat het plan "Buitengebied Graafstroom" in 2010 in werking is getreden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat de bestaande beplanting in hoogte is toegenomen, niet maakt dat kan worden gesproken van intensivering van het gebruik.
3.2.    Ten tijde van de besluitvorming gold het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom, 3e herziening reparatie", vastgesteld op 15 september 2015 (hierna: de 3e herziening) op het perceel. Aan dit bestemmingsplan moet hier worden getoetst.
Deze 3e herziening is een gedeeltelijke herziening van het plan "Buitengebied Graafstoom". In de 3e herziening staan de bepalingen over de molenbiotoop onder artikel 39.1 van de planregels (dit was voorheen artikel 29.1). In artikel 39.1 van de 3e herziening is de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m" niet opgenomen. In het verlengde hiervan is ook in artikel 39.1.1 van de 3e herziening de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m" niet meer opgenomen. Alleen voor de gronden met de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" gelden daarom bepalingen ter bescherming van de molenbiotoop.
Met de 3e herziening is de verbeelding ter plaatse van het perceel voor wat betreft de aanduidingen "vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m" en "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" niet gewijzigd. De verbeelding zoals vastgesteld met het plan "Buitengebied Graafstroom" is daarom in zoverre nog van toepassing op het perceel. Dit betekent dat een deel van het perceel binnen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m" ligt en een deel binnen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m".
Het gebruiksovergangsrecht is in de 3e herziening opgenomen in artikel 42.2 (voorheen artikel 32.2) van de planregels.
3.3.    De Afdeling overweegt dat het college en de rechtbank ten onrechte geen rekening hebben gehouden met de 3e herziening. Hierna zal de Afdeling beoordelen wat de gevolgen hiervan zijn voor de beoordeling van het hoger beroep.
3.4.    Voor zover de houtopstand binnen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m" staat, heeft de 3e herziening als gevolg dat daarvoor geen bepalingen in het kader van de molenbiotoop gelden. Voor het hebben van de houtopstand op die gronden is daarom al geen aanlegvergunning vereist. Dit betekent dat het college voor dit deel van de houtopstand terecht heeft afgezien van handhavend optreden.
In zoverre slaagt het betoog niet.
3.5.    Voor zover de houtopstand binnen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" staat, zijn de bepalingen daarover in de 3e herziening inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen uit het plan "Buitengebied Graafstroom". Gelet hierop zal de Afdeling, ondanks dat het college en de rechtbank het verkeerde planologische kader hebben gehanteerd, hierna wel inhoudelijk ingaan op wat is aangevoerd over de houtopstand binnen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m".
3.6.    Anders dan de rechtbank komt de Afdeling tot het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dit deel van de houtopstand onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht valt en dat daarom geen sprake is van een overtreding.
Uit artikel 39.1.3, onder a en onder d, van de 3e herziening volgt dat het "hebben of aanleggen van beplantingen die hoger wordt dan de bouwhoogte die ingevolge 39.1.1 voor bouwwerken is toegestaan" werken of werkzaamheden zijn waarvoor een aanlegvergunning nodig is. De Afdeling overweegt dat het gebruiksovergangsrecht alleen van toepassing is op vormen van gebruik die niet onder een aanlegvergunningstelsel vallen. Gebruik dat onder een aanlegvergunningstelsel valt wordt namelijk (in beginsel) in overeenstemming met de bestemming geacht, waardoor het niet onder het overgangsrecht kan vallen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AP5691, onder 2.2 en de uitspraak van 28 december 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU8738, onder 2.3.
In zoverre slaagt het betoog.
Brief van de gemeente
4.       [appellant] betoogt dat er in de vergunning voor de bouw van het landhuis op het perceel een voorwaarde is opgenomen dat er geen bomen of planten in stand mogen worden gehouden die hoger zijn dan 6 m. Dit blijkt volgens [appellant] uit een brief van 22 december 1983.
4.1.    In de door het college overgelegde kopie van de bouwvergunning van 23 juli 1968 is, anders dan vermeld in die brief, geen voorschrift opgenomen over de hoogte van beplanting op het perceel. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college op grond van de brief uit 1983 handhavend had moeten optreden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Gelet op wat de Afdeling onder 3.6 heeft geoordeeld, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had moeten doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 18 juni 2019 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, voor zover dit gaat over het deel van de houtopstand dat binnen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" valt.
Dit betekent dat het college een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 18 december 2018.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2022 in zaak nr. 19/3691;
III.      verklaart het beroep bij de rechtbank gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden van 18 juni 2019, kenmerk 1002424, voor zover dit gaat over het deel van de houtopstand dat onder het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom, 3e herziening reparatie" binnen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" valt;
V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
288-1076
BIJLAGE
Bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom"
Artikel 29.1
Ter plaatse van de aanduidingen "vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m" en "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element de volgende bepalingen:
Artikel 29.1.1
Voor de bouwhoogte van nieuw op te richten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt het volgende:
a.       ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 100 m" mag geen bebouwing aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen;
b.       ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" mag:
1.       […]
2.       voor zover het de overige molens betreft, de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van die molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
Artikel 29.1.3
a.       Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in het schema onder d opgenomen aanlegvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen of laten uitvoeren.
b.       Uitzonderingen
Het onder a vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
1.       waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
2.       welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
3.       welke het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden betreffen.
c.       Verlening
De in a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan het in d opgenomen criterium.
d.       Schema aanlegvergunningen
Bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom, 3e herziening reparatie"
Artikel 39.1
Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element de volgende bepalingen:
Artikel 39.1.1
Voor de bouwhoogte van nieuw op te richten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt het volgende:
a.       ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van die molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
Artikel 39.1.3
a.       Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder d opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen of laten uitvoeren.
b.       Uitzonderingen
Het onder a vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
1.       waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning dan wel omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
2.       welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
3.       welke het normale onderhoud, beheer en gebruik van de gronden betreffen.
c.       Verlening
De in a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan het in d opgenomen criterium.
d.       Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden