ECLI:NL:RVS:2025:1973

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202306339/3/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over het uitwerkingsplan 'Runxputteweg naast 34' van de gemeente Heiloo

Op 30 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het uitwerkingsplan 'Runxputteweg naast 34' van de gemeente Heiloo. Het college van burgemeester en wethouders van Heiloo had op 29 augustus 2023 dit uitwerkingsplan vastgesteld. Echter, in een eerdere tussenuitspraak van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4754, was het college opgedragen om binnen 10 weken een gebrek in het besluit te herstellen. Dit gebrek betrof de integratie van woonbebouwing in een parkachtige omgeving, zoals vereist door de bestemmingsplanregels.

Na het herstelbesluit van 21 januari 2025, waarin het uitwerkingsplan werd gewijzigd, hebben appellanten, wonend in Heiloo en Limmen, hun zienswijze ingediend over de wijze van herstel. De Afdeling heeft vastgesteld dat het college de planregels niet voldoende had gepubliceerd en dat er onduidelijkheid bestond over de verharding van de grond. Desondanks oordeelde de Afdeling dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de woonbebouwing in een parkachtige omgeving geïntegreerd was, en dat de bezwaren van appellanten niet gegrond waren.

De Afdeling heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van 29 augustus 2023 gegrond verklaard, waardoor dit besluit werd vernietigd. Het beroep tegen het herstelbesluit van 21 januari 2025 werd ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de beslissing te verwerken op de landelijke voorziening en heeft de proceskosten niet vergoed.

Uitspraak

202306339/3/R1.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Heiloo dan wel te Limmen, gemeente Castricum (hierna: [appellant] en anderen),
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Heiloo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2023 heeft het college het uitwerkingsplan "Runxputteweg naast 34" vastgesteld.
Bij tussenuitspraak van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4754, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 10 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 29 augustus 2023 te herstellen.
Bij besluit van 21 januari 2025 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak het uitwerkingsplan "Runxputteweg naast 34" gewijzigd vastgesteld.
[appellant] en anderen hebben een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft de Afdeling bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat in één van de uitwerkingsregels voor de "Uit te werken bestemming groene buffer (UGWB)" is bepaald dat de woonbebouwing dient te worden geïntegreerd in een parkachtige omgeving, maar dat planregels van het uitwerkingsplan voor de plandelen met de bestemmingen "Gemengd" en "Tuin" dat niet verzekeren. In verband daarmee heeft de Afdeling geoordeeld dat het uitwerkingsplan in strijd is met artikel 19, derde lid, onder 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Zandzoom".
2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen het geconstateerde gebrek te herstellen door in de planregels voor de plandelen met de bestemming "Gemengd" en "Tuin" te borgen dat de woonbebouwing wordt geïntegreerd in een parkachtige omgeving, of door een ander besluit te nemen.
3.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college het herstelbesluit genomen en het uitwerkingsplan gewijzigd vastgesteld.
3.1.    Ten behoeve daarvan is in de eerste plaats een erfinrichtingsplan gemaakt waarin een ontwerp is neergelegd voor een landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen en het erf. Verder is een voorwaardelijke verplichting in artikel 7.2. van de planregels opgenomen op grond waarvan binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen, de gronden binnen het uitwerkingsplan dienen te zijn ingericht en ingericht dienen te blijven overeenkomstig het erfinrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels.
4.       Het beroep van [appellant] en anderen heeft op grond van artikel 6:19 van de Awb van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit. Wat zij als zienswijze naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit.
Beroepsgronden
5.       [appellant] en anderen stellen in de eerste plaats dat de gewijzigde planregels niet zijn gepubliceerd op internet.
5.1.    De Afdeling heeft evenwel vastgesteld dat het op 21 januari 2025 gewijzigd elektronisch vastgestelde uitwerkingsplan met het identificatienummer NL.IMRO.0399.UwpRunxputtewNST34-0402 op de landelijke voorziening is te raadplegen. Daarbij is echter aangegeven dat het plan op 21 januari 2024 is vastgesteld in plaats van 21 januari 2025. Daargelaten of deze mogelijke onregelmatigheid na vaststelling van het uitwerkingsplan een reden kan zijn voor vernietiging van het bestemmingsplan, beschouwt de Afdeling dat onjuiste jaartal als een kennelijke vergissing die niet tot misverstanden kan leiden. Allereerst omdat ook die datum na de datum van de oorspronkelijke vaststelling van het uitwerkingsplan in 2023 ligt, en op de landelijke voorziening bij het elektronisch vastgestelde plan ook het vaststellingsbesluit van het herstelbesluit is gepubliceerd waarin de juiste datum van vaststelling van het gewijzigde uitwerkingsplan staat vermeld.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant] en anderen voeren verder aan dat nog steeds niet is beschreven welk deel van de grond mag worden verhard. Zij menen dat een maximum van 10 % zou moeten worden gesteld. Het erfinrichtingsplan tekent weliswaar een parkachtige tuin maar het voorste deel van het perceel mag nog steeds worden verhard. Naar hun mening blijkt uit de tekeningen dat ongeveer een derde van het totale perceel kan worden verhard; dat strookt volgens hen niet met de eis dat de woonbebouwing dient te worden geïntegreerd in een parkachtige omgeving.
6.1.    De Afdeling stelt vast dat het erfinrichtingsplan op basis van een analyse van de specifieke kenmerken van het perceel voorziet in de aanleg van een groot aantal landschapselementen als een houtwal, een hakhoutbosje, een boomgaard en bloemrijk grasland. Het erfinrichtingsplan maakt weliswaar ook verharding mogelijk, maar dat beperkt zich tot de toegang tot de woningen en de gronden direct naast deze woningen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat bij een inrichting overeenkomstig het erfinrichtingsplan sprake is van woonbebouwing die geïntegreerd is in een parkachtige omgeving. Voor een maximumpercentage aan verharding, zoals door [appellant] en anderen wordt voorgestaan, heeft het college geen aanleiding hoeven te zien. De uitwerkingsregels in het bestemmingsplan "Zandzoom" verlangen dat ook niet.
Het betoog slaagt niet.
7.       Ten slotte vragen [appellant] en anderen zich af of de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan "Zandzoom" niet zouden moeten worden verduidelijkt, om daarmee willekeur bij uitwerkingsplannen te voorkomen.
7.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] en anderen zo dat zij vinden dat de uitwerkingsregel van de bestemming "Uit te werken bestemming groene buffer (UGWB)", zoals vervat in artikel 19, derde lid, onder 2, van de planvoorschriften in het bestemmingsplan "Zandzoom" rechtsonzeker is. De Afdeling stelt evenwel vast dat het bestemmingsplan "Zandzoom" al in 2005 is vastgesteld en in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Dat laat onverlet dat een rechter een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift gebaseerd is, kan toetsen op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te beoordelen of dat algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het besluit waarover de zaak gaat. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze zoals de Afdeling die heeft uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd echter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de uitwerkingsregel van de bestemming "Uit te werken bestemming groene buffer (UGWB)", zoals vervat in artikel 19, derde lid, onder 2, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, rechtsonzeker is. Dat het college bij de invulling van de term parkachtige omgeving enige beoordelingsruimte heeft, doet aan dat oordeel niet af.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
Het besluit van 29 augustus 2023
8.       Gelet op wat er in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit 29 augustus 2023 gegrond, zodat dit besluit moet worden vernietigd.
Het besluit van 21 januari 2025
9.       Gelet op hetgeen in deze uitspraak onder 5 tot en met 7.1 Is overwogen is het beroep van [appellant] en anderen tegen het herstelbesluit van 21 januari 2025 ongegrond.
Landelijke voorziening
10.     De Afdeling ziet aanleiding het college op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening.
Proceskosten
11.     Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heiloo van 29 augustus 2023 tot vaststelling van het uitwerkingsplan "Runxputteweg naast 34" gegrond;
II.       vernietigt het onder I bedoelde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heiloo van 29 augustus 2023;
III.      verklaart het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heiloo van 21 januari 2025 ongegrond;
IV.     draagt het college van burgemeester en wethouders van Heiloo op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde dictumonderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening;
V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heiloo aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
374