ECLI:NL:RVS:2025:1975

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202404829/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.H. van den Biggelaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer door het CBR na vaststelling van te hard rijden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 21 juni 2024 het beroep van [appellant] tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond verklaarde. Het CBR had op 2 februari 2023 een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd aan [appellant] omdat de politie, eenheid Zeeland West-Brabant, had gemeld dat hij niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Dit vermoeden was gebaseerd op een snelheidscontrole waarbij [appellant] op 21 januari 2023 88 km per uur reed op een plek waar 30 km per uur was toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van [appellant] onvoldoende onderbouwd waren om de besluitvorming van het CBR te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de EMG terecht was opgelegd en dat er geen ruimte was voor een belangenafweging, aangezien de wettelijke grondslag dwingendrechtelijk is. De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoerde, waren grotendeels herhalingen van eerdere argumenten en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het CBR werd niet veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten.

Uitspraak

202404829/1/A2.
Datum uitspraak: 30 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 21 juni 2024 in zaak nr. 23/2744 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2023 heeft het CBR een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG) opgelegd aan [appellant].
Bij besluit van 29 maart 2023 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 maart 2025, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het CBR, vertegenwoordigd door P.A. Leerentveld, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De politie, eenheid Zeeland West-Brabant, heeft aan het CBR mededeling gedaan van het vermoeden dat [appellant] niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de motorrijtuigen waarvoor aan hem een rijbewijs is afgegeven, zoals opgenomen in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994). Aan deze melding ligt ten grondslag dat [appellant] op 21 januari 2023 staande is gehouden door twee politieagenten. De agenten hebben door middel van een snelheidscontrole op basis van hun boordsnelheidsmeter vastgesteld dat [appellant], na correctie, 88 km per uur heeft gereden op een plek waar 30 km per uur is toegestaan. [appellant] heeft als beginnend bestuurder binnen de bebouwde kom meer dan 50 km per uur te hard gereden. Het CBR heeft aan [appellant] een EMG opgelegd en die maatregel in bezwaar gehandhaafd.
2.       De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ELCI:NL:RVS: 2022:177, onder 4.2, overwogen dat de niet onderbouwde stelling van [appellant] dat de strafrechter twijfels heeft over de inhoud van het proces-verbaal onvoldoende is voor het oordeel dat de grondslag aan de besluitvorming van het CBR is komen te ontvallen en dat de door [appellant] overgelegde autolog daarvoor eveneens onvoldoende is. Dat uit die autolog blijkt dat de auto op de desbetreffende dag over een afstand van 25 kilometer gemiddeld 31 kilometer per uur heeft gereden, sluit namelijk niet uit dat [appellant] over een afstand van 500 meter 88 kilometer per uur reed. Het CBR is volgens de rechtbank dan ook terecht uitgegaan van de juistheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat de wettelijke grondslag voor het opleggen van de EMG dwingendrechtelijk van aard is en dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. Enkel wanneer het zou gaan om zeer uitzonderlijke omstandigheden waarbij de gevolgen onevenredig zouden uitwerken kan een belangenafweging plaatsvinden. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden dat hij druk is met zijn studie en met zorgtaken voor zijn zus zijn naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig uitzonderlijk. Voorts volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1877, onder 8, dat de kosten van de EMG, anders dan [appellant] betoogt, niet onredelijk zijn. Bovendien heeft [appellant] daarvoor een betalingsregeling getroffen, aldus de rechtbank.
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op al deze gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.2 tot en met 7.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling benadrukt dat, zoals op de zitting bij de Afdeling ook is besproken, de autolog enkel de gemiddeld gereden snelheid weergeeft.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.H. van den Biggelaar, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van den Biggelaar
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025
488-1043