ECLI:NL:RVS:2025:1980

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
202406482/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsplan Kerkstraat 56-58 in Soest en de gevolgen voor de appellanten

Op 3 september 2024 heeft het college van burgemeester en wethouders van Soest het wijzigingsplan "Kerkstraat 56-58" vastgesteld, waarmee de mogelijkheid wordt gecreëerd om maximaal twintig appartementen te realiseren op een perceel waar momenteel een meubelzaak is gevestigd. Appellanten A en B, wonend in de nabijheid van het wijzigingsplangebied, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Zij zijn van mening dat het college niet correct heeft gehandeld in de voorbereiding en bekendmaking van het wijzigingsplan, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen, waaronder de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 10 januari 2025. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door D. Bogers, terwijl de appellanten bijgestaan werden door hun advocaat mr. H.K.P. Yildiz. De Bunte Vastgoed B.V., de initiatiefnemer van het wijzigingsplan, heeft ook een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De appellanten hebben betoogd dat het college ten onrechte heeft verwezen naar artikel 3.8 van de Wro in plaats van artikel 3.9a, wat hen op een dwaalspoor zou hebben gezet. Ook hebben zij aangevoerd dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de eisen voor betaalbare woningen en dat er geen goed windklimaat is onderzocht.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het college de juiste procedures heeft gevolgd en dat de appellanten niet zijn benadeeld in hun mogelijkheden om tegen het wijzigingsplan op te komen. De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat het college niet verplicht was om de bezwaren van de appellanten te honoreren, aangezien de wijzigingsvoorwaarden in het bestemmingsplan zijn nageleefd. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat de bodemverontreiniging in het gebied niet aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staat, omdat de sanering kan plaatsvinden op basis van een BUS-melding. De uitspraak is gedaan op 7 mei 2025.

Uitspraak

202406482/1/R4.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Soest,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Soest,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2024 heeft het college het wijzigingsplan "Kerkstraat 56-58" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Bunte Vastgoed B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 januari 2025, waar [appellanten], bijgestaan door mr. H.K.P. Yildiz, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door D. Bogers, zijn verschenen. Verder is op de  zitting De Bunte, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpwijzigingsplan is op 28 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het wijzigingsplan voorziet in de mogelijkheid om maximaal twintig appartementen te realiseren op het perceel aan de Kerkstraat 56-58 in Soest waar nu nog een meubelzaak is gevestigd. [appellant A] woont aan de [locatie 1] in Soest op ongeveer 30 m afstand van het wijzigingsplangebied. [appellant B] woont aan de [locatie 2] op ongeveer 45 m afstand van het wijzigingsplangebied. De Bunte is de initiatiefnemer van het wijzigingsplan. Op grond van het bestemmingsplan "Soest Midden en Zuid" gelden in het wijzigingsplangebied de bestemming "Gemengd" en de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6". Met het wijzigingsplan wordt die bestemming omgezet naar de bestemmingen "Wonen" en "Tuin". Hiervoor heeft het college gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 34.9 van de regels van het bestemmingsplan (hierna: de bestemmingsplanregels). [appellanten] zijn het niet eens met het wijzigingsplan.
Het beroep
Toetsingskader
3.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Voorbereidingsprocedure: verwijzing naar artikel 3.8 van de Wro
4.       [appellanten] betogen dat het college in de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan ten onrechte heeft vermeld dat artikel 3.8 van de Wro van toepassing is. [appellanten] voeren aan dat niet die bepaling, maar artikel 3.9a van de Wro van toepassing is. [appellanten] wijzen erop dat het college ook tijdens het participatietraject op de toepassing van artikel 3.8 van de Wro heeft gewezen, waardoor zij op een dwaalspoor zijn gezet en geen sprake is geweest van voldoende mogelijkheid tot participatie.
4.1.    Op de zitting hebben [appellanten] toegelicht dat zij zich, voor zover er mogelijkheden waren tot participatie, tot de raad en tot raadsleden van de gemeente Soest hebben gericht, omdat zij niet op de hoogte waren van de bevoegdheid van het college om een wijzigingsplan vast te stellen. [appellanten] hebben op de zitting, hoewel zij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid zijn gesteld, niet geconcretiseerd welke door hen aan de raad of raadsleden kenbaar gemaakte standpunten het college niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
4.2.    Artikel 3.8 van de Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een door de gemeenteraad vast te stellen bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is. In afdeling 3.4 van de Awb is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geregeld. Artikel 3.9a van de Wro bepaalt dat die afdeling van de Awb ook van toepassing is op de voorbereiding van een door een college van burgemeester en wethouders vast te stellen wijzigingsplan. In de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan staat dat het ontwerpwijzigingsplan op grond van artikel 3.8 van de Wro en afdeling 3.4 van de Awb ter inzage is gelegd. Hoewel [appellanten] terecht hebben opgemerkt dat het college in die kennisgeving abusievelijk naar artikel 3.8 van de Wro in plaats van naar artikel 3.9a van de Wro heeft verwezen, kan dit niet leiden tot vernietiging van het besluit van 3 september 2024, omdat die onjuistheid er niet toe heeft geleid dat het college de onjuiste voorbereidingsprocedure heeft toegepast. Voor zover de verwijzing naar artikel 3.8 van de Wro ertoe heeft geleid dat zienswijzen niet zijn gericht aan het college, maar aan de raad van de gemeente Soest, heeft dat niet tot gevolg gehad dat het college zienswijzen buiten beschouwing heeft gelaten. Het college heeft op de zitting bevestigd dat zienswijzen die naar de raad zijn gestuurd zijn meegenomen in de besluitvorming. Andere vormen van participatie maken geen deel uit van de voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wro en afdeling 3.4 van de Awb.
Het betoog slaagt niet.
De Chw
5.       [appellanten] betogen dat het college in de bekendmaking van het besluit van 3 september 2024 ten onrechte heeft vermeld dat de Chw van toepassing is omdat het wijzigingsplan de bouw van meer dan elf woningen mogelijk maakt. Volgens [appellanten] kan de in het wijzigingsplan voorziene woningbouw echter niet worden aangemerkt als een ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw, gelezen in samenhang met categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Chw, omdat het wijzigingsplan niet is vastgesteld krachtens afdeling 3.1 van de Wro, maar krachtens artikel 34.9 van de bestemmingsplanregels. [appellanten] stellen dat zij door deze onjuiste handelswijze op een dwaalspoor zijn gezet en zijn benadeeld in hun mogelijkheden om tegen het wijzigingsplan op te komen. Nadat het college ten onrechte kenbaar had gemaakt dat de Chw van toepassing is, hadden zij immers slechts zes weken om alle beroepsgronden en bijbehorende stukken in te dienen, waardoor zij niet meer de gelegenheid hadden om de aan het wijzigingsplan ten grondslag liggende onderzoeksrapporten op juistheid en volledigheid te laten controleren.
5.1.    Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro luidt: "Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen."
Artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw luidt: "Afdeling 2 is van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten […]".
Artikel 1.6a van de Chw, opgenomen in afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, luidt: "Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd."
Categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Chw luidt: "ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan, het inpassingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden".
Artikel 11, eerste lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet luidt: "Indien afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de wet op een besluit van toepassing is, wordt dit bij het besluit en bij de bekendmaking of mededeling van het besluit vermeld."
5.2.    Uit artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met categorie 3, onder 3.1, van bijlage I van de Chw volgt dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is op besluiten die vereist zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied. Omdat het wijzigingsplan binnen de bestemming "Wonen" bij recht 20 woningen mogelijk maakt, is die afdeling van de Chw van toepassing op het wijzigingsplan. Dat het college het wijzigingsplan heeft vastgesteld met toepassing van artikel 34.9 van de bestemmingsplanregels, laat onverlet dat de grondslag voor de in die bepaling vervatte wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, in afdeling 3.1 van de Wro. Bij de bekendmaking van het besluit van 3 september 2024 heeft het college te kennen gegeven dat de Chw van toepassing is en dat, ingeval tegen dat besluit beroep wordt ingesteld, de beroepsgronden binnen de beroepstermijn moeten worden aangevoerd. Gelet daarop is in wat [appellanten] hebben aangevoerd, geen grond gelegen voor het oordeel dat de Chw in dit geval niet van toepassing is, dan wel dat zij door de handelswijze van het college op een dwaalspoor zijn gezet. De Afdeling merkt hierbij overigens nog op dat artikel 1.6a van de Chw er niet aan in de weg staat om binnen de beroepstermijn aangevoerde beroepsgronden na afloop van die termijn te voorzien van nadere argumenten. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2475, onder 4.
Het betoog slaagt niet.
De wijzigingsvoorwaarden
6.       [appellanten] betogen dat het wijzigingsplan in strijd met artikel 34.9, aanhef en onder e, van de bestemmingsplanregels is vastgesteld. [appellanten] voeren aan dat in het wijzigingsplan niet is gewaarborgd dat minimaal 40% van de te realiseren woningen betaalbaar zal zijn.
6.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Artikel 34.9 van de bestemmingsplanregels luidt: "Burgemeester en wethouders van de gemeente Soest zijn bevoegd om gronden met de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied-6' (Kerkstraat 56 -58) te wijzigen in de bestemming Groen als bedoeld in artikel 11, de bestemming Tuin als bedoeld in artikel 18 en de bestemming Wonen als bedoeld in artikel 20, waarbij de volgende bepalingen gelden:
a. het toestaan van de bouw van maximaal 20 woningen;
b. het gebied dient als één geheel ontwikkeld te worden;
c. de bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 10 meter ten opzichte van aansluitend afgewerkt terrein, mits de zichtlijn vanuit de Eng wordt gewaarborgd;
d. in het gebied zijn woningen van de volgende categorieën mogelijk:
1.gestapeld
e. het gebied dient minimaal 40% betaalbare woningen te bevatten;
[…]"
6.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
6.3.    Het college heeft op de zitting toegelicht dat artikel 34.9, aanhef en onder e, van de bestemmingsplanregels alleen strekt tot sturing van het woningaanbod in de gemeente. De Afdeling ziet geen reden om deze toelichting onjuist te achten. Deze rechtsregel strekt daarom niet tot bescherming van de belangen van [appellanten], die in dit geval, zoals zij ook op de zitting hebben toegelicht, alleen bestaan uit het behoud van een goede kwaliteit van hun woon-en leefomgeving. Op grond van artikel 8:69a van de Awb kan het betoog van [appellanten] dus niet leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dat betoog.
Goede ruimtelijk ordening: windonderzoek
7.       [appellanten] betogen dat het wijzigingsplan geen blijk geeft van een goede ruimtelijke ordening, omdat geen onderzoek is gedaan naar effecten van de wind bij een bebouwing met een maximale bouwhoogte van 10 m.
7.1.    Wat betreft de maximaal toegestane bouwhoogte voldoet het wijzigingsplan aan artikel 34.9, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanregels. De planologische aanvaardbaarheid van de maximale bouwhoogte van 10 m is daarom al bij de vaststelling van het bestemmingsplan aan de orde geweest. Wat [appellanten] aanvoeren, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze in het bestemmingsplan aanvaardbaar geachte maximale bouwhoogte niet als een gegeven had mogen beschouwen, maar in aanvulling daarop had moeten onderzoeken of sprake is van een goed windklimaat. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat van het wijzigingsplangebied dat aan drie zijden wordt omringd door bebouwing en een bouwhoogte van 10 m in de directe omgeving niet uitzonderlijk is.
Het betoog slaagt niet.
Uitvoerbaarheid: bodemonderzoek
8.       [appellanten] betogen dat de bodemverontreiniging in het wijzigingsplangebied aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staat. [appellanten] wijzen erop dat uit het rapport ‘Verkennend en nader bodemonderzoek (actualisatie) Kerkstraat 54-58 Soest’ van 11 oktober 2021 (hierna: het rapport bodemonderzoek), dat als bijlage onderdeel uitmaakt van de toelichting bij het wijzigingsplan, blijkt dat het westelijke deel van het wijzigingsplangebied sterk is verontreinigd en dat de bodem daar moet worden gesaneerd. [appellanten] voeren aan dat in het wijzigingsplan niet is geborgd dat deze sanering zal plaatsvinden en dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht (hierna: het college van gs) nog niet heeft beoordeeld of het bodemonderzoek juist en volledig is. [appellanten] twijfelen of het bodemonderzoek volledig is geweest, omdat de bodem onder het bestaande gebouw nog niet is onderzocht. Als de sanering niet is geborgd, dan is volgens [appellanten] evenmin geborgd dat voldoende parkeergelegenheid in het wijzigingsplangebied kan worden gerealiseerd, omdat de parkeerplaatsen zijn voorzien op de plekken waar de bodemverontreiniging is gelokaliseerd.
8.1.    De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde plaatsen en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Die procedures staan nu niet ter beoordeling. Maar het college mag het wijzigingsplan niet vaststellen als het college op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staat.
8.2.    In paragraaf 4.2.2 van de toelichting wordt ingegaan op de bodemaspecten van het wijzigingsplan. Daar wordt onder verwijzing naar het rapport bodemkwaliteit geconcludeerd dat de bodemverontreiniging is te relateren aan historische activiteiten, dat de bodemkwaliteit in het wijzigingsplangebied voldoende is geactualiseerd en dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven om aanvullend of nader bodemonderzoek te doen. Gewezen wordt op het advies in het rapport bodemonderzoek om de verontreiniging bij de herontwikkeling te saneren. De toelichting vermeldt dat de sanering kan plaatsvinden op grond van een zogenoemde BUS-melding. Naar het oordeel van de Afdeling staat de enkele omstandigheid dat het college van gs het rapport bodemonderzoek nog niet heeft beoordeeld niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg. Omdat het college en De Bunte bovendien hebben toegelicht dat de kosten voor de uit te voeren sanering zijn gedekt, heeft het college zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezige bodemverontreiniging op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
9.       Het beroep is ongegrond.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
610-947