ECLI:NL:RVS:2025:1999

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
202307317/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de buiten behandelingstelling van een asielaanvraag van een Nigeriaanse vreemdeling met tijdelijke bescherming

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Asiel en Migratie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 november 2023 een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vernietigd. De staatssecretaris had de aanvraag van een Nigeriaanse vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld. De vreemdeling had tijdelijke bescherming verkregen op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, nadat hij vanuit Oekraïne naar Nederland was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte de asielaanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat de vreemdeling niet had nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie die van wezenlijk belang zijn voor zijn aanvraag. De minister had de asielaanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c van de Vw 2000, omdat de vreemdeling niet had gereageerd op een vragenformulier. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister niet zomaar asielaanvragen van derdelanders met tijdelijke bescherming buiten behandeling mag stellen als zij niet reageren op het vragenformulier. De minister moet de proceskosten vergoeden aan de vreemdeling.

Uitspraak

202307317/1/V2.
Datum uitspraak: 7 mei 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 22 november 2023 in zaak nr. NL23.24157 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 22 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 december 2024, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser en mr. I.J.A. Klep, en betrokkene, vertegenwoordigd door mr. A. Kortrijk, advocaat in Tilburg, zijn verschenen. De zaak is op de zitting gelijktijdig behandeld met zaken nrs. 202307010/1/V2, en 202401047/1/V2.
Overwegingen
Inleiding
1.       Betrokkene heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op het moment dat de Russische strijdkrachten op 24 februari 2022 begonnen met een grootschalige invasie van Oekraïne, was betrokkene in Oekraïne in het bezit van een tijdelijke verblijfsvergunning voor studie. Hij is vanuit Oekraïne naar Nederland gekomen en heeft hier tijdelijke bescherming verkregen op grond van de Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022. Om deze tijdelijke bescherming te kunnen krijgen, heeft hij een formulier model M35-H, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: de asielaanvraag), ondertekend. Omdat de minister aanvankelijk ervan uitging dat de tijdelijke bescherming van betrokkene per 4 september 2023 zou eindigen, is zij in de loop van 2023 gestart met de behandeling van die asielaanvraag.
1.1.    Deze uitspraak gaat over de buitenbehandelingstelling van asielaanvragen van derdelanders die tijdelijke bescherming hebben verkregen op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. In deze uitspraak wordt onder derdelanders verstaan: personen die geen burger zijn van de Europese Unie en niet in het bezit zijn van de Oekraïense nationaliteit. De minister stuurt aan derdelanders die in Oekraïne in het bezit waren van een tijdelijke verblijfsvergunning en van wie de tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming zou eindigen, een brief en een vragenformulier met de vraag of zij hun asielprocedures willen doorzetten. Als een antwoord uitblijft, dan brengt de minister een voornemen uit tot buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag. Ook biedt zij de derdelander nogmaals de gelegenheid het vragenformulier ingevuld terug te sturen. Als de derdelander daarop niet reageert, dan stelt de minister de asielaanvraag buiten behandeling op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wegens het nalaten om te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor de asielaanvraag. Ook in deze zaak heeft de minister de asielaanvraag van betrokkene buiten behandeling gesteld.
1.2.    De minister heeft toegelicht dat zij op deze wijze alleen asielaanvragen van derdelanders die in Oekraïne in het bezit waren van een tijdelijke verblijfsvergunning voor onder meer studie of werk buiten behandeling heeft gesteld. De werkwijze heeft zij niet toegepast op aanvragen van derdelanders die een permanente verblijfsvergunning of asielstatus in Oekraïne hadden.
1.3.    Het wettelijk kader, het beleidskader en het onder 1.1 beschreven vragenformulier zijn opgenomen in de bijlagen, die deel uitmaken van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister ten onrechte de asielaanvraag van betrokkene buiten behandeling heeft gesteld. Daarvoor geeft zij meerdere redenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom zij niet overeenkomstig Werkinstructie 2022/17 (hierna: WI 2022/17) heeft gewacht met het afhandelen van de asielaanvraag van betrokkene. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister een onderscheid maakt tussen derdelanders die tijdelijke bescherming hebben en vreemdelingen die nooit verblijf hebben gehad op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, omdat de minister alleen bij derdelanders via een vragenformulier controleert of zij hun asielaanvraag willen doorzetten. De rechtbank heeft geoordeeld dat een deugdelijke motivering voor het onderscheid ontbreekt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat in dit geval sprake is van strijd met artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000. Betrokkene heeft namelijk niet nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie die van wezenlijk belang is voor zijn asielaanvraag, omdat aan betrokkene geen informatie is gevraagd over elementen ter staving van de asielaanvraag.
Leeswijzer
3.       In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat de minister asielaanvragen van derdelanders met tijdelijke bescherming niet buiten behandeling mag stellen als zij niet hebben geantwoord op het door haar toegezonden vragenformulier. Hierna bespreekt de Afdeling eerst de uitleg van de minister over haar werkwijze om asielaanvragen van derdelanders buiten behandeling te stellen (onder 4-4.2). Daarna bespreekt de Afdeling aan de hand van de grieven van de minister het oordeel van de rechtbank. Daarbij bespreekt de Afdeling eerst de derde grief van de minister over de vraag of zij een besluit mag nemen op de asielaanvragen van derdelanders met tijdelijke bescherming voordat het recht op tijdelijke bescherming eindigt (onder 5-5.2). Vervolgens gaat de Afdeling in op de eerste grief over de vraag of de minister aan derdelanders met tijdelijke bescherming mag vragen of zij de asielprocedure willen doorzetten (onder 6-6.2). Daarna komt de tweede grief aan de orde over de vraag of de minister bij het uitblijven van reacties op het vragenformulier de asielaanvraag buiten behandeling mocht stellen (onder 7-7.4). Hoewel de minister haar klachten in de eerste en derde grief terecht heeft voorgedragen, komt de Afdeling bij de bespreking van de tweede grief tot het oordeel dat de minister de asielaanvraag van betrokkene niet buiten behandeling mocht stellen, omdat de verplichte vragen in het vragenformulier geen verzoeken om informatie zijn die gaan over elementen ter staving van de asielaanvraag, als bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000.
Achtergrond van de werkwijze van de minister
4.       De minister heeft haar werkwijze in haar schriftelijke inlichtingen en op de zitting toegelicht. Zij heeft toegelicht dat zij in de Kamerbrief van 10 februari 2023, Kamerstukken II 2022/2023, 19 637, nr. 3070, heeft meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders, die onder de facultatieve groep ontheemden uit Oekraïne vielen, per 4 september 2023 zou worden beëindigd. In dezelfde Kamerbrief heeft de minister toegelicht dat zij gefaseerd van start gaat met de behandeling van asielverzoeken van derdelanders met tijdelijke bescherming van wie de tijdelijke bescherming op 4 september 2023 zou eindigen. Volgens de minister ziet de aanpak onder meer op aanvragen van derdelanders die in Oekraïne een tijdelijke verblijfsvergunning hadden. De asielaanvragen van derdelanders die in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming, dan wel een permanent verblijfsrecht hebben, heeft de minister vooralsnog niet opgepakt. Volgens de minister was de inzet om vóór 4 september 2023 besluiten te nemen op de asielaanvragen van derdelanders met tijdelijke bescherming zodat deze groep vreemdelingen geen gebruik hoefden te maken van de opvangplekken bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. In het geval van een inwilligend besluit zouden zij vanuit de gemeentelijke opvang kunnen uitstromen naar reguliere huisvesting.
4.1.    De minister heeft verder toegelicht dat derdelanders met tijdelijke bescherming zich in een bijzondere situatie bevinden. Veel derdelanders waren in Oekraïne in het bezit van een tijdelijke verblijfsvergunning voor studie of werk. Haar verwachting was dat een deel van hen alleen de asielaanvraag heeft ondertekend, omdat dit moest om aanspraak te maken op tijdelijke bescherming en dat zij mogelijk geen asielwens hadden gerelateerd aan de situatie in hun land van herkomst. Nadat is vastgesteld dat een derdelander voor tijdelijke bescherming in aanmerking komt, vinden er lange tijd geen handelingen in het kader van de asielaanvraag meer plaats. De minister heeft daarom derdelanders in een bij brief toegestuurd vragenformulier de vraag gesteld of zij hun asielaanvraag willen doorzetten. Dit formulier bestaat uit drie onderdelen: het eerste onderdeel heeft als kopje "Your personal details", het tweede "Option to continue asylum preparation" en het derde "Preparation for processing asylum application". Als een antwoord op de brief uitblijft, brengt de minister een voornemen uit tot buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag. Daarbij stelt zij de derdelander nogmaals in de gelegenheid om het vragenformulier binnen twee weken ingevuld terug te sturen. Als wederom een antwoord uitblijft, dan stelt zij de asielaanvraag buiten behandeling op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
4.2.    De minister heeft toegelicht dat, als zij derdelanders direct zou uitnodigen voor een gehoor, dat een aanzienlijke en onnodige belasting van de capaciteit oplevert. In dat geval nodigt zij een vreemdeling namelijk uit voor een gehoor terwijl hij mogelijk helemaal geen internationale bescherming wenst te vragen. Volgens de minister heeft zij in dat geval nodeloos een gehoormedewerker en een tolk beschikbaar gesteld.
Is het in strijd met WI 2022/17 om in de asielprocedure van derdelanders met tijdelijke bescherming verdere handelingen te verrichten voordat het recht op tijdelijke bescherming eindigt?
5.       De minister klaagt in de derde grief over het oordeel van de rechtbank dat zij niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom zij niet overeenkomstig WI 2022/17 heeft gewacht met het verrichten van verdere handelingen in het kader van de asielprocedure van derdelanders die tijdelijke bescherming hebben.
5.1.    De minister betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij, gelet op de tekst van WI 2022/17 en artikel 43a van de Vw 2000, een besluit kan nemen op de asielaanvragen van derdelanders met tijdelijke bescherming voordat het recht op tijdelijke bescherming eindigt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt uit WI 2022/17 ook niet dat de minister had moeten wachten met het nemen van een besluit op de asielaanvraag van betrokkene. WI 2022/17 verplicht de minister namelijk niet om de asielaanvragen van derdelanders aan te houden voor de duur van de tijdelijke bescherming. Volgens WI 2022/17, p. 4, is het uitgangspunt dat alle Oekraïners en derdelanders die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming, dezelfde procedure volgen. Op dezelfde pagina staat dat, gelet op artikel 43a van de Vw 2000, na indiening van de asielaanvraag vooralsnog geen verdere handelingen in het kader van de asielprocedure worden verricht. Daarmee laat WI 2022/17 echter wel ruimte om over te gaan tot het afhandelen van asielaanvragen. Daarnaast heeft de minister de start van de afhandeling van asielaanvragen aangekondigd in de Kamerbrief van 10 februari 2023.
5.2.    De minister heeft haar klacht in de derde grief terecht voorgedragen. Gelet op het oordeel van de Afdeling over de tweede grief onder 7.2 en 7.3 kan de grief echter niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Wordt er een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt?
6.       In de eerste grief klaagt de minister over het oordeel van de rechtbank dat er een deugdelijke motivering ontbreekt voor het door haar aangebrachte onderscheid in de behandeling van asielaanvragen van derdelanders die tijdelijke bescherming hebben en vreemdelingen die nooit verblijf hebben gehad op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.
6.1.    De minister betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het onderscheid gerechtvaardigd is. Zij wijst terecht op de omstandigheid dat de groep derdelanders uit Oekraïne niet in het bezit was van een asielgerelateerde verblijfsvergunning, maar daar veelal een tijdelijke verblijfsvergunning hadden om te werken of te studeren. De Afdeling is van oordeel dat de situatie van deze derdelanders hierdoor anders is dan die van andere vreemdelingen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend wegens de situatie in het land van herkomst. Derdelanders met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne hebben hun land van herkomst namelijk meestal niet verlaten wegens een gegronde vrees voor vervolging of het lopen van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer. Bij betrokkene is in ieder geval niet gebleken dat hij zijn land van herkomst aanvankelijk om die reden heeft verlaten.
6.2.    De minister heeft de klacht in de eerste grief terecht voorgedragen, maar de grief leidt - gelet op het oordeel van de Afdeling in de hiernavolgende overwegingen - niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Mag de minister bij het uitblijven van reacties op het vragenformulier de asielaanvraag buiten behandeling stellen?
7.       De minister klaagt in de tweede grief over het oordeel van de rechtbank dat de minister ten onrechte de asielaanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat betrokkene heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie die van wezenlijk belang zijn voor zijn aanvraag. De minister betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat met de vraag op het vragenformulier of betrokkene zijn asielprocedure wil doorzetten, zij naar informatie vraagt die van wezenlijk belang is in de zin van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
7.1.    In artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 staat dat de minister een asielaanvraag buiten behandeling kan stellen als een vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag. Deze bepaling is nader uitgewerkt in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000 dat bepaalt dat de minister een aanvraag buiten behandeling kan stellen als een vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, als bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw 2000.
7.2.    De Afdeling is van oordeel dat de minister het criterium ‘informatie van wezenlijk belang voor de asielaanvraag’ in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000 nader heeft gespecificeerd als ‘elementen ter staving van de asielaanvraag’. Deze twee verschillende criteria kunnen niet zonder meer op dezelfde wijze worden uitgelegd. De uitleg van de minister op de zitting, dat met de woordkeuze in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000 niet is beoogd om de bevoegdheid in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 te beperken, volgt de Afdeling niet. Er zijn geen aanknopingspunten voor dat precies dezelfde uitleg wordt beoogd, terwijl in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000 een ander criterium wordt geformuleerd. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat de minister met de uitwerking van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000 een asielaanvraag alleen buiten behandeling kan stellen als een vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag.
7.3.    Anders dan de minister betoogt, heeft de rechtbank daarnaast terecht overwogen dat de minister met de vraag in het tweede onderdeel van het vragenformulier, met het kopje "Option to continue asylum preparation", niet vraagt naar elementen ter staving van de aanvraag. De minister vraagt namelijk alleen of een vreemdeling zijn asielaanvraag wil doorzetten en of hij uitgenodigd wil worden voor een gehoor. Dat volgens de minister het antwoord op de vraag of een vreemdeling asiel wenst essentieel is voor de behandeling van de asielaanvraag, betekent niet dat het een vraag is die gericht is op informatie over elementen ter staving van zijn aanvraag. Daarmee vraagt de minister namelijk niet naar feiten en omstandigheden die een grond voor asielverlening kunnen opleveren. De Afdeling wijst op artikel 4, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn, waaruit volgt dat relevante elementen voor een asielaanvraag alle verklaringen en documentatie van een vreemdeling over zijn achtergrond en die van relevante familieleden, zijn leeftijd, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere asielaanvragen, reisroutes, reisdocumenten en zijn asielmotieven zijn. De Afdeling overweegt dat ook de vragen in het eerste onderdeel met het kopje "Your personal details" en het derde onderdeel met het kopje "Preparation for processing asylum application" geen verplichte vragen over de elementen ter staving van de aanvraag bevatten. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de minister ter zitting heeft toegelicht dat de vragen in het derde onderdeel zijn bedoeld om het verdere verloop van de asielprocedure efficiënt in te richten, waardoor deze vragen alleen praktisch van aard zijn. Dat in het derde onderdeel een vraag is opgenomen over de asielmotieven kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat dit een onverplichte vraag is. Het niet beantwoorden daarvan mag alleen al daarom geen gevolgen hebben. Artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000 staat onder deze omstandigheden in de weg aan het door de minister buiten behandeling stellen van asielaanvragen van derdelanders als zij geen antwoord geven op het hen toegezonden vragenformulier.
7.4.    De tweede grief slaagt niet.
Samenvattend oordeel over de grieven
8.       De rechtbank heeft, gelet op het vorenstaande, ten onrechte overwogen dat het verrichten van verdere handelingen in het kader van de asielprocedure van derdelanders uit Oekraïne die tijdelijke bescherming hebben, in strijd is met WI 2022/17 en dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een onderscheid in de behandeling van asielaanvragen van derdelanders die tijdelijke bescherming hebben en vreemdelingen die nooit verblijf hebben gehad op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, gerechtvaardigd is.
8.1.    Hoewel de klachten van de minister in zoverre terecht zijn voorgedragen, kunnen de grieven niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft immers terecht geoordeeld dat de minister ten onrechte de asielaanvraag van betrokkene buiten behandeling heeft gesteld, omdat de verplichte vragen in het vragenformulier geen verzoeken om informatie zijn die gaan over elementen ter staving van de asielaanvraag, als bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat dit artikel in de weg staat aan de handelwijze van de minister om asielaanvragen van derdelanders buiten behandeling te stellen als zij niet op het vragenformulier reageren.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025
897-1003
BIJLAGE 1
Het wettelijk kader en het beleidskader
Artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn 2011/95/EU
1. De lidstaten mogen van de verzoeker verlangen dat hij alle elementen ter  staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het  verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen.
2. De in lid 1 bedoelde elementen bestaan in de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie in het bezit van de verzoeker over zijn  leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit,  nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere  verzoeken, reisroutes, reisdocumenten en de redenen waarom hij een  verzoek om internationale bescherming indient.
[…]
Artikel 29 van de Vw 2000
1.       Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a.       die verdragsvluchteling is; of
b.       die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°.     doodstraf of executie;
2°.     folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°.     ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2.       Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
a.       de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b.       de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin;
c.       de ouders van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251).
3.       Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid. Daarbij wordt bepaald in welke gevallen een verblijfsvergunning wordt verleend.
4.       De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, kan eveneens worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het tweede lid, dat slechts niet uiterlijk binnen drie maanden is nagereisd nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 is verleend, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat gezinslid een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd.
[…]
Artikel 30c van de Vw 2000
1.       Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien:
a.       de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag;
b.       de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen; of
c.       de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming van Onze Minister is vertrokken en hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact heeft opgenomen met de bevoegde autoriteiten.
[…]
Artikel 31 van de Vw 2000
1.       Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.       De vreemdeling brengt alle elementen ter staving van zijn aanvraag zo spoedig mogelijk naar voren. Onze Minister beoordeelt in samenwerking met de vreemdeling de relevante elementen.
3.       De elementen, bedoeld in het tweede lid, omvatten de verklaringen van de vreemdeling en alle relevante documentatie in het bezit van de vreemdeling.
[…]
Artikel 43a
1.       In afwijking van artikel 42, eerste lid, en onverminderd artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de beschikking op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 ten aanzien van vreemdelingen die tijdelijke bescherming genieten, op een tijdstip gelegen tussen de ontvangst van de aanvraag en zes maanden na afloop van de tijdelijke bescherming gegeven.
2.       De artikelen 42, vierde lid, en 43 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.45b van het VV 2000
1.       De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, kan buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Wet, indien de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Wet.
[…]
Werkinstructie 2022/17, p. 4
Uitgangspunt is dat alle Oekraïners en derdelanders uit Oekraïne die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming dezelfde procedure volgen - zowel personen die al een asielverzoek hebben ingediend als personen die een asielaanvraag willen indienen. Dit betekent dat er gelet op artikel 43a van de Vw 2000 na indiening van de asielaanvraag vooralsnog geen verdere handelingen in het kader van de asielprocedure worden verricht.
[…]
BIJLAGE 2 - Het vragenformulier
Appendix Questionnaire asylum application
Fill in this form and sign it at the bottom. You can fill in this form in Dutch or English. Send the completed form to the IND within 2 weeks of receipt of this letter.
1.       Your personal details                           Write in capitals
1.1.    V-number
You can find this number in letters from the IND.
1.2.    Citizen Service Number
You received this number at your town hall.
1.3.    Name
As stated in your passport.                   Surname
First names
1.4.    Sex                                          Male
Female
1.5.    Date of Birth
Day             Month          Year
1.6.    Country of birth
1.7.    Nationality
2.       Option to continue asylum application
> Check the box that applies to you.
I want the IND to process my asylum application and invite me for an interview.
>Proceed to 3
I withdraw my application: I do not want the IND to process my asylum application further. I do not want an interview with the IND. I understand that the IND will close my asylum application without assessing it.
>Proceed to 4
3.       Preparation for processing asylum application
>Answer the questions below as fully as possible. Then we can properly prepare the processing of your asylum application.
3.1.    Do you already have a lawyer?
You will receive free help from a lawyer during your application. You do not need to arrange for a lawyer yourself. Read more in Appendix No.
Yes, this is my lawyer:
Name
Address
Telephone number
3.2.    In which language do you want to have your interview with the IND?
3.3.    Do you have medical issues that the IND has to take into account during the interview?
No.
Yes, namely:
3.4.    An employee of the IND and an interpreter who will translate the conversation will be at the interview. Does it matter to you whether they are men or women? The IND will try to take this into consideration.
This does not matter to me.
I prefer to have my interview with men.
I prefer to have my interview with women.
3.5.    Could you please state the reason why you are applying for asylum in a few words? You do not need to answer this question. Your answer can help us prepare your application. For example by making an estimation how much time is needed for your interview.
3.6.    On which telephone number can we reach you?
[…]